08/7052 WWB (rectificatie)
Gerectificeerde uitspraak
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 17 november 2008, 08/1729 en 08/1681 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht (hierna: College)
Datum uitspraak: 29 september 2009
Namens appellant heeft mr. L.C.A.M. Bouts, advocaat te Margraten, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2009. Appellant is, zoals tevoren bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door P.H.J.M. Kalmar, werkzaam bij de gemeente Maastricht.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is in de periode van 2 augustus 2007 tot 14 maart 2008 gedetineerd geweest. Hij heeft zich op 15 juli 2008 - opnieuw - bij het Centrum voor werk en inkomen gemeld om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan te vragen. Op 22 juli 2008 is de aanvraag ingediend. Bij besluit van 22 augustus 2008 heeft het College deze aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gelaten op de grond dat appellant niet binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens heeft verstrekt. Op 29 september 2008 heeft appellant opnieuw een aanvraag om bijstand ingediend.
1.2. Op 9 oktober 2008 heeft de gemachtigde van appellant bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een besluit op de aanvraag van appellant. Bij besluit van 16 oktober 2008 heeft het College dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Aan dit besluit heeft het College ten grondslag gelegd dat bij besluit van 22 augustus 2008 een beslissing is genomen op de aanvraag van 22 juli 2008, zodat appellant geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het ingediende bezwaarschrift. Ten aanzien van de aanvraag op 29 september 2008 is overwogen dat ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift de termijn van acht weken, waarbinnen op de aanvraag een beslissing genomen moet worden, nog niet was verstreken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het besluit van 16 oktober 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 6:20, eerste lid, van de Awb bepaalt dat indien het bezwaar of beroep gericht is tegen het niet tijdig nemen van een besluit, het bestuursorgaan verplicht blijft een besluit op de aanvraag te nemen. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb doet het bestuursorgaan, indien het een besluit op de aanvraag neemt, daarvan onverwijld mededeling aan het orgaan waarbij het bezwaar of beroep tegen het niet tijdig beslissen aanhangig is. Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat het bezwaar of beroep geacht wordt mede gericht te zijn tegen het besluit op de aanvraag, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.
4.2. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 23 mei 2001, LJN AB3278, vloeit uit artikel 2:1 van de Awb voort dat het optreden van een gemachtigde tot gevolg heeft dat het contact met de belanghebbende in beginsel via de gemachtigde verloopt. Heeft een bestuursorgaan weet van het optreden voor de belanghebbende van een gemachtigde in een bepaalde zaak dan zal de toezending van een besluit in die zaak uitsluitend aan de belanghebbende normaliter tot gevolg hebben dat geen sprake is van bekendmaking van dat besluit op de in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb voorgeschreven wijze.
4.3. Naar aanleiding van het verzoek van het College aan appellant om gegevens te verstrekken in verband met zijn aanvraag om bijstand op 22 juli 2008 heeft mr. Bouts bij brieven van 29 juli 2008 en 4 augustus 2008 nadere gegevens verstrekt. Daaruit vloeit voort dat het College ervan op de hoogte was dat mr. Bouts in deze zaak voor appellant optrad. Het College heeft het besluit van 22 augustus 2008, waarbij de aanvraag van appellant om bijstand buiten behandeling is gelaten, uitsluitend naar appellant gestuurd. Derhalve is dit besluit niet op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt.
4.4. Het College heeft na ontvangst van het bezwaarschrift tegen het uitblijven van een beslissing op de aanvraag ten onrechte niet onderkend dat het besluit van 22 augustus 2008 niet op de juiste wijze bekend was gemaakt en heeft deze omissie destijds niet hersteld door het besluit niet alsnog aan de gemachtigde van appellant te zenden. Het College had de gemachtigde van appellant de gelegenheid moeten bieden een reactie te geven op het besluit van 22 augustus 2008 en nadat was vastgesteld dat met dat besluit niet aan het bezwaar geheel tegemoet was gekomen, had het College het bezwaar mede gericht moeten achten tegen het genomen besluit. Naar het oordeel van de Raad heeft het College derhalve bij het besluit van 16 oktober 2008 het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, zodat dit besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Het College dient alsnog de gemachtigde van appellant in de gelegenheid te stellen een inhoudelijke reactie te geven op het besluit van 22 augustus 2008 alvorens een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
4.5. Het verzoek van appellant om vergoeding van wettelijke rente komt thans niet voor toewijzing in aanmerking, omdat niet vast staat of, en zo ja met ingang van welke datum, appellant recht heeft op bijstand. Het College zal bij zijn nadere besluitvorming tevens aandacht dienen te besteden aan de vraag of, en zo ja in hoeverre er termen zijn om renteschade te vergoeden.
5. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 322,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 16 oktober 2008;
Bepaalt dat het College een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 966,--, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het College aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 146,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2009.