ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8763

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1511 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van medische belastbaarheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 september 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om geen WIA-uitkering toe te kennen. De rechtbank Utrecht had eerder geoordeeld dat het beroep van appellante ongegrond was, en de Raad heeft deze overwegingen volledig onderschreven. Appellante stelde dat haar medische belastbaarheid onjuist was ingeschat door het Uwv en dat er een urenbeperking van 15 uur per week moest worden aangenomen, gebaseerd op eerdere afspraken met de ZW-arts. De Raad oordeelde echter dat er geen objectieve medische aanknopingspunten waren voor deze stelling, en dat de door appellante overgelegde medische stukken niet voldoende waren om de beslissing van het Uwv te weerleggen.

De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank de grieven van appellante afdoende heeft besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad concludeerde dat de medische beoordeling door het Uwv correct was en dat er geen aanleiding was om de eerdere beslissing te herzien. De Raad benadrukte dat de Ziektewet en de Wet WIA verschillende beoordelingskaders hanteren, wat van belang is voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier. De zaak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verschillende wetgevingen in het sociale zekerheidsrecht.

Uitspraak

08/1511 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 21 januari 2008, 07/1776 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 september 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.P.M. Boelens, advocaat te Zeist, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2009. Voor appellante is mr. Boelens verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. F. van Dam.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 29 mei 2007 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, zijn besluit van
26 september 2006 gehandhaafd, waarbij het Uwv heeft vastgesteld dat er voor appellante met ingang van 28 november 2006 geen recht ontstaat op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Aan dit besluit ligt ten grondslag de opvatting van het Uwv dat appellante per 28 november 2006 met arbeid meer dan 65% van het zogenoemde maatmaninkomen kan verdienen.
2. De rechtbank is op grond van de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv van 29 mei 2007 ongegrond is.
3. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen reeds in beroep is aangevoerd. Ook in hoger beroep stelt appellante zich op het standpunt dat sprake is van een onzorgvuldige medische voorbereiding omdat de bezwaarverzekeringsarts haar niet zelf heeft onderzocht en de medische beperkingen tot het verrichten van arbeid zijn onderschat, in het bijzonder stelt appellante dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. In dit verband is aangevoerd dat tijdens de Ziektewet (ZW)-periode in overleg tussen de ZW-arts en het re-integratiebedrijf is aangenomen dat appellante maximaal 15 uur per week zou kunnen werken. Ten slotte is herhaald dat de geselecteerde functies medisch niet geschikt zijn. Ter onderbouwing van de aanvechting van de medische grondslag heeft appellante in hoger beroep een brief overgelegd van reumatoloog i.o. drs. M. Custers van 29 januari 2008.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de grieven van appellante afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die grieven niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig.
4.3. In de door appellante in hoger beroep overgelegde brief van reumatoloog Custers van 29 januari 2008 ziet de Raad geen objectief medische aanknopingspunten voor het oordeel dat de (duur)belastbaarheid van appellante op 28 november 2006 door het Uwv onjuist is ingeschat.
4.4. De grief dat een urenbeperking tot 15 uur per week moet worden aangenomen omdat hiertoe destijds in overleg met de ZW-arts is besloten, faalt naar het oordeel van de Raad reeds wegens het ontbreken van een feitelijke grondslag. In de door het Uwv in hoger beroep overgelegde afschriften van de medische kaart betreffende appellante over de periode augustus 2005 tot en met juli 2006 wordt niet beschreven dat de ZW-arts geadviseerd heeft tot een arbeidsinzet van maximaal 15 uur per week. De Raad voegt hieraan toe dat de ZW en de Wet WIA een geheel ander beoordelingskader kennen.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
4.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2009.
(get.) J. Brand.
(get.) T.J. van der Torn.
TM