ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8740

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-441 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant door het Uwv, die op 30 maart 2007 is ingegaan. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 25 september 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. F.W. Verweij, heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv, die stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. De rechtbank Utrecht had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de indeling in opleidingsniveaus slechts een globaal selectiecriterium is en dat de geschiktheid van functies altijd individueel door een arbeidsdeskundige moet worden beoordeeld. De Raad concludeert dat de functies waarop de schatting is gebaseerd passend zijn voor appellant, ondanks zijn medische beperkingen. De Raad heeft ook de argumenten van appellant over zijn medische toestand en de geschiktheid van de functies beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat er geen aanleiding was om de eerdere besluiten van het Uwv te herzien.

De Raad bevestigt dat de functies productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie, productiemedewerker industrie en productiemedewerker textiel, zeilmaker geschikt zijn voor appellant. De Raad oordeelt dat het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 15% bedraagt, wat betekent dat de intrekking van de WAO-uitkering gerechtvaardigd is. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet kan slagen.

Uitspraak

08/441 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 30 november 2007, 07/2023 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 september 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.W. Verweij, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2009.
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Verweij voornoemd, inmiddels advocaat te Amersfoort. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Kouveld.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
De Raad heeft bij brief van 8 juli 2009 enkele vragen aan het Uwv gesteld. Het Uwv heeft een arbeidskundig rapport van 14 juli 2009 ingezonden waarin op die vragen wordt gereageerd. Vervolgens heeft mr. Verweij voornoemd op dit rapport gereageerd.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven een nieuw onderzoek ter zitting van de Raad achterwege te laten. Gelet op de verleende toestemming heeft de Raad het onderzoek gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 29 januari 2007 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 30 maart 2007 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was.
1.2. Namens appellant is tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 19 juni 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant op 30 maart 2007, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat hij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen met het voor hem geldende maatmaninkomen resulteert volgens het Uwv in een verlies aan verdiencapaciteit dat minder is dan 15%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat de belastbaarheid zoals die is neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 juni 2006 onjuist is. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat de aan appellant voorgehouden functies voor hem in medisch opzicht geschikt zijn. De rechtbank heeft de functie “wasserijmedewerker” laten vervallen omdat appellant niet aan de hiervoor gestelde opleidingseis voldoet. Het vervallen van die functie leidt echter niet tot een wijziging van de resterende verdiencapaciteit.
3. In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet voor hem geschikt zijn. De Raad oordeelt als volgt.
3.1. Namens appellant zijn bij brief van 16 juli 2008 enige medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat er sprake is van artrose aan zijn borstbeen. De bezwaarverzekeringsarts S. Groeneveld heeft in een rapport van 29 juli 2008 als reactie hierop aangegeven dat het aannemelijk is dat de artrose ook ten tijde van de datum in geding 30 maart 2007 aanwezig was. Er is echter geen sprake van een actief ontstekingsproces. Er zijn geen aanwijzingen dat sprake is van een zodanige pathologie dat daardoor de belastbaarheid nadelig wordt beïnvloed. De Raad ziet in de beschikbare gegevens geen aanleiding om deze conclusie van de bezwaarverzekeringsarts onjuist te achten. Ten aanzien van de grief dat er een lange tijd is verstreken tussen het onderzoek door de verzekeringsarts en de datum waarop de uitkering is ingetrokken heeft het Uwv in zijn verweerschrift opgemerkt dat deze eventuele onzorgvuldigheid in de bezwaarfase is hersteld doordat de bezwaarverzekeringsarts een eigen onderzoek heeft verricht en daarbij recente informatie van de huisarts heeft betrokken. Naar het oordeel van de Raad kan daardoor niet worden gesteld dat de vaststelling van de belastbaarheid op verouderde medische informatie berust, zodat de grief geen doel treft.
3.2. In een rapport van 28 februari 2008 heeft de bezwaararbeidsdeskundige B. Gulmans een nieuwe berekening van het maatmaninkomen gemaakt. Hierbij is de maximering van de maatmanomvang op 38 uur per week komen te vervallen en is uitgegaan van een maatmanomvang van 40 uur per week. Voorts is het maatgevend inkomen geïndexeerd naar de datum in geding. Bij de berekening van het mediane loon is de vervallen functie wasserijmedewerker buiten beschouwing gelaten. Dit alles heeft geleid tot een iets hogere mate van arbeidsongeschiktheid, namelijk 8,29%, in plaats van 3,51%. Omdat de mate van arbeidsongeschiktheid onder de 15% blijft, heeft dit geen invloed op het bestreden besluit.
3.3. Namens appellant is aangevoerd dat alle functies, met uitzondering van de functie “schoonmaker hotel”, tenminste opleidingsniveau 2 vereisen. Appellant heeft geen schoolopleiding genoten en kan lezen noch schrijven. De functies zijn daarom voor hem te hoog gegrepen, aldus zijn gemachtigde. De Raad heeft eerder (bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 3 april 2009, LJN BI 0279) overwogen dat de indeling in opleidingsniveaus slechts wordt gebruikt als een min of meer globaal selectiecriterium bij de voorselectie van functies uit het Claimbeoordelings- en borgingssysteem (CBBS), zodat wordt voorkomen dat het CBBS functies presenteert die evident te hoog gegrepen zijn qua opleidingseisen. De beoordeling of een betrokkene voldoet aan de opleidingseisen vergt altijd een individuele beoordeling door de arbeidsdeskundige. Een dergelijke beoordeling geschiedt op basis van de benodigde bekwaamheden voor die functie(s) en niet op basis van het in het CBBS aangegeven opleidingsniveau.
3.4. Na het vervallen van de functie wasserijmedewerker is de schatting gebaseerd op de volgende drie functies:
-Productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie (sbc-code 111172);
-Productiemedewerker industrie (samensteller, sbc-code 111180);
-Productiemedewerker textiel, zeilmaker (sbc-code 272043).
Daarnaast zijn nog twee reservefuncties aan appellant voorgehouden, waaronder de onder 3.3 genoemde functie Schoonmaker hotel.
3.4.1. Bij de eerstgenoemde functie productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie wordt aangegeven dat de betrokkene in staat moet zijn om interne cursussen ten aanzien van hygiëne (HACCP) te volgen. Voorts wordt bij deze functie en ook bij de overige functies volgens de functiebeschrijvingen gewerkt met schriftelijke instructies. In een rapport van 28 februari 2007 (lees: 2008) heeft de bezwaararbeidsdeskundige B. Gulmans uitvoerig toegelicht waarom de functie zeilmaker, ondanks de aanwezigheid van schriftelijke werkinstructies, toch geschikt is. Bij de andere functies ontbrak een dergelijke toelichting. Dit was voor de Raad reden om na de zitting van 27 mei 2009 het onderzoek te heropenen en een nadere uitleg te vragen aan het Uwv. De gevraagde toelichting is gegeven in een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige B. Gulmans van 14 juli 2009.
3.4.2. Zoals onder 3.4.1. is aangegeven was al eerder een uitvoerige toelichting gegeven bij de functie zeilmaker. Zo heeft de bezwaararbeidsdeskundige B. Gulmans in zijn rapport van 28 februari 2008 onder meer opgemerkt dat op de orderbonnen eenvoudige zaken als aantallen en specificaties worden vermeld. Voorts vermeldt hij:
"Belanghebbende heeft in Nederland ondermeer gefunctioneerd als magazijnmedewerker zodat aangenomen kan worden dat belanghebbende de aangegeven aantallen en specificaties begrijpt. Daarnaast bestaat gezien de functieomschrijving steeds de mogelijkheid voor het vragen van mondelinge toelichting aan de chef.
Rekenkundig inzicht komt in de functie nauwelijks voor. Gezien de functieomschrijving wordt afgetekend op basis van een (niet zelf te produceren) mal of schets. Het enige dat men doet is die mal/schets op het zeildoek leggen waarna men de doek snijdt met behulp van de (hand- of elektrische) schaar. Vervolgens plakt men de afzonderlijke delen aan elkaar. Die afzonderlijke delen komen in diverse afmetingen voor zodat men, alvorens tot plakken over te gaan, de delen zal moeten opmeten om vervolgens de juiste locatie in het geheel te bepalen. Het gaat zodoende alleen om zeer eenvoudige zaken als het vaststellen van lengte/omvang hetgeen zo nodig kan geschieden met hulpmiddelen (rekenmachine). Daarnaast kan gezien de functieomschrijving steeds worden teruggevallen op de chef dan wel de collega’s. Overigens zal het terugvallen op de chef/collega’s op den duur steeds minder voorkomen nu de werkzaamheden door de minimale persoonlijke invulling al snel een routinematig karakter zullen krijgen.
Affiniteit met een naaimachine is gezien de arbeidsmogelijkhedenlijst d.d. 11 december 2006 niet vereist zodat het ontbreken van affiniteit uitoefening van de functie niet in de weg staat. Er is in deze functie sprake van training on the job."
Naar het oordeel van de Raad is hiermee voldoende toegelicht dat deze functie voor appellant geschikt moet worden geacht.
3.4.3. Voorts is de Raad van oordeel dat in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige B. Gulmans van 14 juli 2009 voldoende is toegelicht dat appellant ook voor de eerste twee functies (met de sbc-codes 111172 en 111180) over de benodigde bekwaamheden beschikt. Aangegeven is dat het bij de schriftelijke werkinstructies in die functies met name gaat om cijfers en letters, hooguit enkele woorden en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat appellant op dit lage functieniveau niet in staat is om de aangegeven cijfers en letters te lezen. Voorts is naar het oordeel van de Raad aannemelijk gemaakt dat appellant in staat is om de bij de functie productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie genoemde interne cursussen te volgen. Er is aangegeven dat de cursus HACCP slechts 1 dag duurt en dat hiervoor geen enkele vooropleiding is vereist.
De Raad concludeert hieruit dat de functies waarop de schatting is gebaseerd voor appellant passend moeten worden geacht en dat met hetgeen appellant in die functies kan verdienen een verlies aan verdiencapaciteit resteert dat minder is dan 15 %.
3.4.4. Uit hetgeen hiervoor onder 3.1 tot en met 3.4.3 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van A. Westerink-Hendriks als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2009.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) A. Westerink-Hendriks.
JL