ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8719

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/67 AW + 09/2515 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een ambtenaar wegens ongeschiktheid door alcoholgebruik

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Korpsbeheerder van de politieregio Kennemerland tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, die het ontslag van betrokkene wegens ongeschiktheid voor zijn functie had vernietigd. Betrokkene, werkzaam als hoofdagent, was op 9 februari 2003 in België betrapt op het rijden onder invloed van alcohol, met een alcoholconcentratie van 0,83 mg/l. Dit leidde tot een veroordeling door de politierechtbank in Brussel en een disciplinair onderzoek door de Korpsbeheerder. Op 2 september 2005 werd betrokkene ontslagen op basis van artikel 94 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), omdat hij ongeschikt werd geacht voor zijn functie door gepleegd plichtsverzuim en het verzwijgen van zijn veroordeling.

De rechtbank oordeelde dat de Korpsbeheerder onvoldoende had aangetoond dat betrokkene ongeschikt was voor zijn functie, vooral gezien het tijdsverloop en het feit dat er geen recente incidenten waren. De Korpsbeheerder ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat de rechtbank de ernst van het strafbare feit had miskend. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het alcoholgebruik van betrokkene, in combinatie met zijn leugenachtige opstelling, ernstige normen van integriteit had geschonden. De Raad concludeerde dat de Korpsbeheerder bevoegd was om betrokkene te ontslaan en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank niet in stand kon blijven. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep van betrokkene tegen het besluit van 31 maart 2006 ongegrond.

Uitspraak

08/67 AW
09/2515 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Korpsbeheerder van de politieregio Kennemerland (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 6 december 2007, 06/4265 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], (hierna: betrokkene),
en
appellant
Datum uitspraak: 3 september 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft de Raad bij brief van 25 maart 2009 met bijlage desgevraagd nadere inlichtingen verschaft en daarbij medegedeeld dat uitsluitend de Raad kennis zal mogen nemen van de bijlage bij die brief.
Ter voldoening aan de aangevallen uitspraak heeft appellant op 31 maart 2009 een nieuw besluit genomen op het bezwaar van betrokkene.
Bij uitspraak van 7 mei 2009, 08/67 AW heeft de Raad bepaald dat de gevraagde beperking van de kennisneming van de bijlage bij de brief van 25 maart 2009 niet gerechtvaardigd is.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M. Vinjé. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. B. Wernik, advocaat te Haarlem.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat voor zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten.
1.1. Betrokkene was werkzaam bij de politieregio Kennemerland, laatst in de functie van hoofdagent in het basisteam Velsen.
1.2. Op 9 februari 2003 heeft betrokkene in Schaarbeek (België) onder invloed van alcohol een auto bestuurd. Bij een ademanalyse werd een alcoholconcentratie van 0,83 mg/l geconstateerd. Betrokkene is ter zake van dit feit op 7 september 2004 door de politierechtbank te Brussel veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,- en een maand ontzegging van de rijbevoegdheid. In februari 2005 is appellant hiermee bekend geworden. Appellant heeft vervolgens een disciplinair onderzoek laten instellen naar mogelijk laakbaar gedrag van betrokkene. In een rapport van 7 juli 2005 zijn de resultaten van dit onderzoek neergelegd.
1.3. Bij besluit van 2 september 2005 heeft appellant betrokkene met toepassing van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) met ingang van 15 oktober 2005 ontslag verleend wegens ongeschiktheid voor zijn functie. De ongeschiktheid blijkt naar de mening van appellant uit door betrokkene gepleegd plichtsverzuim, bestaande uit de veroordeling door de politierechtbank in Brussel, het aanvankelijk verzwijgen en vervolgens op 7 februari 2005 desgevraagd verklaren dat het gebeuren zich ongeveer twee jaar eerder heeft afgespeeld en dat het alcoholpromillage ongeveer 400 ug/l bedroeg, en de latere verklaring van betrokkene dat het alcoholpromillage in werkelijkheid 800 ug/l bedroeg en hij hierover aanvankelijk bewust had gelogen.
1.4. Bij besluit van 31 maart 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft appellant onder overneming van de overwegingen 1 tot en met 5 van het advies van de bezwarenadviescommissie het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 2 september 2005 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard en zij heeft dat besluit vernietigd wegens schending van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank was van oordeel dat de door appellant genoemde omstandigheden in het licht van de wijze waarop hij in een aantal andere, door betrokkene genoemde gevallen heeft gehandeld onvoldoende zijn om de conclusie te kunnen dragen dat betrokkene ongeschikt is te achten voor de uitoefening van zijn functie. De rechtbank heeft bij haar oordeel tevens meegewogen dat het rijden onder invloed van teveel alcohol redelijk ver in het verleden plaatsvond en dat niet is gebleken dat zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die erop wijzen dat betrokkene ongeschikt voor zijn functie is te achten.
3.1. Appellant heeft bij het in rubriek I genoemde besluit van 31 maart 2009 uitvoering gegeven aan de aangevallen uitspraak. Bij dit besluit heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het ontslagbesluit van 2 september 2005 wederom ongegrond verklaard.
3.2. Aangezien met het besluit van 31 maart 2009 niet aan het bezwaar van betrokkene is tegemoetgekomen strekt het hoger beroep zich op de voet van de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb tevens uit tot dit besluit.
4. Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat de rechtbank de ernst van het door betrokkene gepleegde strafbare feit heeft miskend, waarbij hij erop heeft gewezen dat het bij betrokkene aangetroffen alcoholgehalte duidt op een forse overschrijding van de toegestane norm. Appellant meent dat de ernst van het strafbare feit, in combinatie met het verzwijgen ervan voor de korpsleiding en het liegen erover in latere instantie, erop wijst dat betrokkene niet voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid en integriteit en daarom ongeschikt is voor zijn functie. Hij heeft verder betoogd dat geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, gezien het verschil in aard en ernst van de in de door betrokkene genoemde gevallen gepleegde strafbare feiten. Appellant heeft desgevraagd nadere gegevens hierover overgelegd, als aangegeven in rubriek I van deze uitspraak.
4.1. Betrokkene heeft de hem verweten gedragingen niet weersproken. Zijn betoog komt erop neer dat hij meent dat die gedragingen er niet op wijzen dat hij ongeschikt is voor zijn functie en dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, omdat in andere gevallen, waarin veelal onder invloed van alcohol vergelijkbare strafbare feiten waren begaan geen ontslag is verleend. Betrokkene heeft daarom bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht, overweegt de Raad als volgt.
5.1. Ter beantwoording van de vraag of appellant de bevoegdheid toekwam om tot ontslag over te gaan op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Barp, dient te worden beoordeeld of bij betrokkene sprake was van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
5.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad moet ongeschiktheid - zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn - worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar.
5.3. De Raad stelt vast dat het bij betrokkene op 9 februari 2003 aangetroffen alcoholgehalte duidt op een forse overschrijding ook van de in de Nederland toegestane norm. De Raad is met appellant van oordeel dat het hier om een ernstig strafbaar feit gaat, dat mede in het licht van de door betrokkene vervulde functie onaanvaardbaar is. De Raad is verder van oordeel dat betrokkene met dit gedrag, in combinatie met het verzwijgen ervan voor appellant en met zijn leugenachtige opstelling toen één en ander bekend was geworden elementaire normen van integriteit, openheid en eerlijkheid heeft geschonden. Daarmee heeft hij getoond niet te beschikken over de eigenschappen, mentaliteit en instelling welke zijn vereist voor het op een goede wijze vervullen van zijn functie. Appellant was derhalve bevoegd betrokkene om die reden te ontslaan.
5.4. De Raad ziet geen omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat appellant niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Anders dan de rechtbank ziet de Raad niet in dat het tijdsverloop in dit geval ten gunste van betrokkene zou moeten werken. De rechtbank heeft naar het oordeel van de Raad miskend dat het aan betrokkene te wijten is dat geruime tijd is verstreken tussen 9 februari 2003 en de datum van het ontslagbesluit, doordat hij in strijd met de van hem te verlangen openheid heeft gezwegen over het door hem gepleegde delict.
5.5. De Raad is evenmin gebleken dat appellant het gelijkheidbeginsel heeft geschonden. Uit de overgelegde informatie blijkt niet van een geval dat wat betreft aard en ernst van de gedraging op één lijn kan worden gesteld met de gedragingen van betrokkene. Slechts in één van de door betrokkene genoemde gevallen is alcoholgebruik vastgesteld. De normoverschrijding was daar echter veel geringer dan bij betrokkene en bovendien had de desbetreffende ambtenaar spontaan gemeld dat hij was geverbaliseerd voor het rijden onder invloed.
5.6. Ten slotte stelt de Raad vast dat de informatie over de in 5.5 bedoelde gevallen al in de bezwaarprocedure beschikbaar was en tijdens de hoorzitting bij de bezwarenadviescommissie aan de orde is geweest. In punt 5 van het door deze commissie uitgebrachte advies, welk punt door appellant is overgenomen in het bestreden besluit, is de gestelde schending van het gelijkheidsbeginsel op goede gronden verworpen. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat de ongeschiktheid van betrokkene in het licht van die andere gevallen onvoldoende was gemotiveerd.
5.7. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven.
Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
6. Dit betekent dat aan het besluit van appellant van 31 maart 2009 de grondslag is komen te ontvallen. Dat besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
7. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 31 maart 2006 ongegrond;
Vernietigt het besluit van 31 maart 2009.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en K. Zeilemaker en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2009.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) M. Lammerse.
HD