ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8695

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-874 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake terugvordering van WAO-uitkering en aflossingscapaciteit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had in haar uitspraak van 20 december 2007 geoordeeld dat de aflossingscapaciteit van betrokkene niet zorgvuldig was vastgesteld. Betrokkene had bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van een bedrag van € 8.875,91, dat door het Uwv was vastgesteld op een maandelijkse aflossing van € 374,20. Betrokkene stelde dat bij de berekening van de aflossingscapaciteit ten onrechte rekening was gehouden met overuren, wat zou leiden tot ernstige financiële problemen als hij geen overuren meer kon maken.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 25 september 2009 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had gehandeld bij de vaststelling van het aflossingsbedrag, omdat dit bedrag ervoor zorgde dat betrokkene boven de beslagvrije voet bleef, zoals bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Raad volgde het standpunt van het Uwv dat er geen rekening gehouden hoefde te worden met toekomstige onzekere gebeurtenissen. Betrokkene heeft de mogelijkheid om bij wijzigingen in zijn inkomen een herziening van het aflossingsbedrag aan te vragen.

De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

08/874 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 december 2007, 07/414 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene).
en
appellant
Datum uitspraak: 25 september 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2009. Appellant was vertegenwoordigd door mr. M.J.F. Bär. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.2. Van betrokkene is door appellant een bedrag van € 8.875,91 teruggevorderd. Het bedrag dat betrokkene maandelijks moet aflossen is door appellant vastgesteld op € 374,20 per maand.
2. Betrokkene heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat bij de berekening van de aflossingscapaciteit ten onrechte rekening is gehouden met overuren en er voor hem ernstige financiële problemen ontstaan op het moment dat hij geen overuren meer kan maken. Hij acht een lager aflossingsbedrag aangewezen.
3. De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene gegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen dat appellant tot de vaststelling van de aflossingscapaciteit is gekomen zonder zorgvuldig onderzoek te hebben verricht.
4. Appellant kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak en stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat in tegenstelling tot het oordeel van de rechtbank de aflossingscapaciteit op zorgvuldige - en overigens ook op juiste - wijze is vastgesteld.
De situatie dat het overwerk kan wegvallen heeft geen gevolgen voor de vastgestelde aflossingscapaciteit, aangezien betrokkene slechts de helft van de vastgestelde aflossingcapaciteit behoeft af te lossen. Appellant heeft er voorts op gewezen dat betrokkene op elk moment bij appellant kan aangeven dat zijn inkomsten uit arbeid zijn gewijzigd. Ten aanzien van de woonlasten verwijst appellant naar artikel 475d, vijfde lid, aanhef en sub b, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en art. 17, tweede lid, en art. 21 van de wet op de Huurtoeslag, waaruit de door hem gehanteerde bedragen af te leiden zijn.
5.1. De Raad is van oordeel dat het hoger beroep van appellant slaagt. De Raad volgt het standpunt van appellant dat bij de invordering het aflossingsbedrag zó is vastgesteld dat betrokkene blijft beschikken over een bedrag dat groter is dan de beslagvrije voet, bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Terecht heeft appellant geen rekening gehouden met toekomstige onzekere gebeurtenissen. Betrokkene kan bij wijzigingen in zijn inkomen als bedoeld in 2, die gevolgen hebben voor de hoogte van de aflossingscapaciteit, appellant vragen om een herziening van het aflossingsbedrag.
5.2. Uit hetgeen is overwogen in 5.1 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2009.
(get.) J. Brand.
(get.) A.L. de Gier.
TM