ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8695
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake terugvordering van WAO-uitkering en aflossingscapaciteit
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had in haar uitspraak van 20 december 2007 geoordeeld dat de aflossingscapaciteit van betrokkene niet zorgvuldig was vastgesteld. Betrokkene had bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van een bedrag van € 8.875,91, dat door het Uwv was vastgesteld op een maandelijkse aflossing van € 374,20. Betrokkene stelde dat bij de berekening van de aflossingscapaciteit ten onrechte rekening was gehouden met overuren, wat zou leiden tot ernstige financiële problemen als hij geen overuren meer kon maken.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 25 september 2009 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had gehandeld bij de vaststelling van het aflossingsbedrag, omdat dit bedrag ervoor zorgde dat betrokkene boven de beslagvrije voet bleef, zoals bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Raad volgde het standpunt van het Uwv dat er geen rekening gehouden hoefde te worden met toekomstige onzekere gebeurtenissen. Betrokkene heeft de mogelijkheid om bij wijzigingen in zijn inkomen een herziening van het aflossingsbedrag aan te vragen.
De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.