ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8687

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-28 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake werkgeversbijdrage ziektekosten voor gepensioneerde ambtenaren van de provincie Zeeland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een gepensioneerde ambtenaar van de provincie Zeeland. De appellant had verzocht om hervatting van de betaling van de werkgeversbijdrage voor ziektekosten vanaf 1 januari 2006. Dit verzoek was eerder door de Gedeputeerde Staten van Zeeland afgewezen, met de mededeling dat gepensioneerden een eenmalige uitkering van € 750,- bruto zouden ontvangen in verband met de invoering van het nieuwe zorgstelsel. De rechtbank Middelburg had het bezwaar van de appellant tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

Tijdens de zitting op 23 juli 2009 heeft de Raad de argumenten van beide partijen gehoord. De Raad concludeert dat het bezwaar van de appellant ontvankelijk is, omdat het gericht was tegen een besluit zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad oordeelt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bezwaar van de appellant terecht was en vernietigt de aangevallen uitspraak. De Raad beslist vervolgens dat er geen sprake was van een maandelijkse werkgeversbijdrage in de ziektekosten voor de appellant vóór 1 januari 2006, en dat de Gedeputeerde Staten niet verplicht zijn om deze bijdrage te verstrekken. Het bezwaar van de appellant wordt ongegrond verklaard, maar de Gedeputeerde Staten worden wel veroordeeld in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 39,95.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor duidelijkheid in de communicatie tussen de overheid en gepensioneerde ambtenaren over hun rechten en verplichtingen met betrekking tot ziektekostenbijdragen, vooral in het licht van veranderingen in het zorgstelsel.

Uitspraak

08/28 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 19 november 2007, 07/130 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland (hierna: gedeputeerde staten)
Datum uitspraak: 24 september 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Gedeputeerde staten hebben een verweerschrift ingediend en op verzoek van de Raad nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2009. Appellant is verschenen. Gedeputeerde staten hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Koper, werkzaam bij de provincie Zeeland, bijgestaan door mr. L.A. Wayenburg, verbonden aan het Interprovinciaal Overlegorgaan.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Na correspondentie tussen appellant en gedeputeerde staten in de maanden december 2005 tot en met maart 2006 over de gevolgen van het nieuwe zorgstelsel voor de gepensioneerde ambtenaren van de provincie Zeeland, heeft appellant bij brief van 17 mei 2006 verzocht om de betaling van de werkgeversbijdrage ziektekosten vanaf 1 januari 2006 te hervatten.
1.2. Bij brief van 6 juni 2006 hebben gedeputeerde staten dit verzoek afgewezen onder vermelding van de beslissing om de gepensioneerden in verband met de invoering van het nieuwe zorgstelsel een eenmalige uitkering van € 750,- bruto te verlenen. Het door appellant tegen deze brief ingediende beroep bij de rechtbank is doorgezonden naar gedeputeerde staten om te behandelen als bezwaarschrift. Bij het bestreden besluit van 16 januari 2007, verzonden op 23 januari 2007, is het bezwaar zowel voor zover dit (in de opvatting van gedeputeerde staten) was gericht tegen de beëindiging van de werkgevers-bijdrage ziektekosten met ingang van 1 januari 2006 als voor zover dit (in de opvatting van gedeputeerde staten) was gericht tegen de toekenning van de eenmalige uitkering niet-ontvankelijk verklaard.
1.3. Bij de aangevallen uitspraak is het bestreden besluit in stand gelaten.
2. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat het bezwaar wel ontvankelijk is en dat hij aanspraak heeft op de betaling van de werkgeversbijdrage ziektekosten vanaf 1 januari 2006.
Gedeputeerde staten hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad het volgende.
3.1. De Raad zal in de eerste plaats de vraag beantwoorden of bij het bestreden besluit met juistheid en op goede gronden het bezwaar tegen de stopzetting van de werkgeversbijdrage in de ziektekosten vanaf 1 januari 2006 niet-ontvankelijk is verklaard. In lijn met de uitspraak van de Raad van 25 september 1997, TAR 1997, 225, zal de Raad eerst onderzoeken of het bezwaar gericht is tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuurswet (Awb) of een handeling als bedoeld in artikel 8:1, tweede lid, van de Awb.
3.1.1. Het verzoek van appellant, gepensioneerd provincieambtenaar, strekte tot het continueren van bijdragen door zijn voormalige werkgever in zijn ziektekosten. Niet valt in te zien dat de beslissing van gedeputeerde staten tot het niet toekennen van een financiële bijdrage aan appellant niet een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb zou zijn. Nu het bezwaar gericht was tegen een besluit en het bezwaar gemaakt was binnen zes weken na verzending daarvan is zonder meer sprake van een ontvankelijk bezwaar.
3.2. De Raad voegt hier aan toe dat appellant geen bezwaar heeft gemaakt tegen de toekenning van de eenmalige uitkering. Bij het bestreden besluit is in zoverre dus op een niet gemaakt bezwaar beslist.
3.3. De rechtbank heeft één en ander niet onderkend. De aangevallen uitspraak moet dus worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het bestreden besluit vernietigen.
3.4. Omdat beide partijen de Raad verzocht hebben het tussen hen bestaande geschil zo mogelijk finaal te beslechten en de Raad zich voldoende voorgelicht acht, zal hij met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb op het bezwaar van appellant inzake zijn aanspraak op de werkgeversbijdrage ziektekosten beslissen.
3.4.1. Appellants verzoek laat zien dat hij ervan uitging dat gedeputeerde staten tot 1 januari 2006 hem een maandelijkse bijdrage betaalden in zijn ziektekosten. In lijn hiermee verzocht appellant gedeputeerde staten om die betalingen vanaf 1 januari 2006 te continueren. Onder verwijzing naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraak van de Raad van heden met de nummers 08/41 AW, 08/42 AW, 08/44 AW en 08/45 AW, volstaat de Raad met de vaststelling dat vóór januari 2006 van zodanige maandelijkse bijdragen aan appellant door gedeputeerde staten geen sprake was. Het op het pensioenbericht van december 2005 vermelde “belastbaar werkgeversaandeel ziektekosten” was een fiscale bijtelling vanwege bijdragen van de provincie Zeeland in de kosten van de IZA/IZR-regeling.
3.4.2. Bij dit gegeven is van een door appellant bepleit voortgaan met het aan hem verstrekken van bijdragen in zijn ziektekosten door gedeputeerde staten geen sprake. De Raad ziet ook geen grond voor het oordeel dat gedeputeerde staten zijn gehouden tot het gaan verlenen van zodanige bijdrage. Het bezwaar komt dus voor ongegrondverklaring in aanmerking.
4. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding gedeputeerde staten te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 39,95 aan reiskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 16 januari 2007;
Verklaart het bezwaar tegen de weigering bijdragen te verlenen in de ziektekosten ongegrond en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
Veroordeelt gedeputeerde staten van de provincie Zeeland in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 39,95;
Bepaalt dat gedeputeerde staten van de provincie Zeeland aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 355,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en K. Zeilemaker en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2009.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) M. Lammerse.
HD
+B