[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 8 oktober 2007, 07/179 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 september 2009
Namens appellant heeft mr. C. Brouwer-Morren, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv een nieuw besluit op bezwaar, gedateerd 18 december 2007, genomen.
Bij schrijven van 17 juli 2009 zijn namens appellant nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.A. Misker, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Breda. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. T. van der Weert.
1.1. Appellant, die laatstelijk voor 38 uur per week werkzaam was als hulpmonteur/grondwerker, is op 6 april 1994 uitgevallen ten gevolge van nek-, schouder-, rug-, geheugenklachten en concentratieproblemen, ontstaan na een auto-ongeval in november 1993. Hij heeft in verband hiermee vanaf 5 april 1995 een WAO-uitkering ontvangen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
1.2. Bij besluit van 12 januari 2007 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 19 april 2006 waarbij de WAO-uitkering van appellant met ingang van 20 juni 2006 is ingetrokken. Blijkens de gedingstukken ligt aan het besluit van 12 januari 2007 het standpunt van het Uwv ten grondslag dat appellant met de beperkingen in de lichamelijke belastbaarheid – als neergelegd in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 6 november 2006 – geschikt is voor het vervullen van functies waarmee hij een zodanig inkomen kan verdienen dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 12 januari 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en besluiten genomen over proceskosten en griffierecht.
2.2. Ten aanzien van de medische grondslag heeft de rechtbank overwogen dat zij het betoog van de bezwaarverzekeringsarts H.A.J. Reker deels niet kan volgen. De rechtbank heeft in dit verband vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsarts zich mede baseert op een rapport van neuroloog dr. H.J. Gelmers van 15 mei 1995, maar uit dit rapport alleen de beperkingen overneemt die betrekking hebben op de lichamelijke belastbaarheid van appellant. In het rapport van Gelmers wordt vermeld dat rekening gehouden moet worden met pijndysfunctie, verminderde belastbaarheid en verhoogde vermoeidheid waaruit volgens de rechtbank volgt dat ook rekening moet worden gehouden met beperkingen op het gebied van het persoonlijk en sociaal functioneren.
Nu het Uwv ondanks het ontbreken van objectief medische aanknopingspunten toch beperkingen op het lichamelijke vlak in de FML heeft opgenomen en zich daarbij mede baseert op het rapport van Gelmers, is de rechtbank van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts had moeten motiveren waarom er, gelet op dat rapport, geen beperkingen op het persoonlijk en sociaal functioneren in de FML zijn opgenomen. Het besluit van 12 januari 2007 is derhalve wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd. De arbeidskundige grondslag is in verband hiermee verder buiten bespreking gebleven.
3.1. In hoger beroep heeft appellant zich gekeerd tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij door de rechtbank geen reden is gezien de in de FML neergelegde lichamelijke belastbaarheid van appellant onjuist te achten. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant bij brief van 17 juli 2009 twee radiologieverslagen met printdatum van 16 juli 2009 overgelegd betreffende de bevindingen van op 8 juli 2009 verrichte MRI-scans van de cervicale, thoracale en lumbale wervelkolom. Ter zitting is aanvullend verklaard dat uit die onlangs gemaakte MRI-scans is geconcludeerd dat sprake is van uitpuilend discusweefsel op de niveaus C5-C6 en L5-S1, waarmee eindelijk een oorzaak is gevonden voor de nek- en rugklachten. Verder is ter zitting betoogd dat in het kader van een verrichte arbeidsongeschiktheidsbeoordeling per 22 februari 2007 in de rubriek dynamische handelingen van de FML op de aspecten 4.10, 4.11, 4.12 en 4.17 zwaardere beperkingen zijn aangenomen dan bij de onderhavige beoordeling. Nu de medische situatie van appellant op de thans in geding zijnde datum hetzelfde was als op 22 februari 2007 meent appellant dat de bovengenoemde zwaardere beperkingen ook reeds op 20 juni 2006 moeten gelden.
3.2. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv een nader besluit op bezwaar, gedateerd 18 december 2007, genomen waarbij de intrekking van de WAO-uitkering van appellant per 20 juni 2006 is gehandhaafd. Aan het besluit van
18 december 2007 ligt ten grondslag een aangepaste FML van 25 oktober 2007. Hierbij is appellant ten opzichte van de FML van 6 november 2006 aanvullend beperkt geacht op diverse aspecten in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren van de FML. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens vastgesteld dat ondanks de aanpassing van de FML de arbeidskundige grondslag van het vernietigde besluit van 12 januari 2007 niet wezenlijk wijzigt. Slechts de functie inpakker onder sbc-code 111190 is voor appellant niet meer geschikt, maar door het vervallen van die functie wijzigt de mate van arbeidsongeschiktheid niet.
3.3. Appellant kan zich ook met dit nieuwe besluit niet verenigen. Hij stelt dat er geen motivering is gegeven voor de aangenomen extra beperkingen, dat er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen en ten slotte dat de geselecteerde functies medisch niet geschikt zijn.
4. De Raad ziet aanleiding om, onder toepassing van de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb, bij de behandeling van het hoger beroep tevens een oordeel te geven over het besluit van 18 december 2007, nu met dit nadere besluit niet geheel is tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellant.
5. Met betrekking tot het hoger beroep van appellant overweegt de Raad het volgende.
5.1. Ingevolge artikel 8:58, eerste lid, van de Awb kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. Appellant heeft bij brief van 17 juli 2009 nadere medische gegevens ingezonden, welke door de Raad zijn ontvangen op 20 juli 2009. Hiermee zijn die gegevens ingediend met overschrijding van de in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb neergelegde termijn van tien dagen. Nu het Uwv, zoals ter zitting desgevraagd door de gemachtigde van het Uwv is aangegeven, in zijn processuele belangen wordt geschaad doordat hij de gegevens niet met de bezwaarverzekeringsarts heeft kunnen bespreken, ziet de Raad aanleiding deze gegevens bij zijn beoordeling van het geding buiten beschouwing te laten.
5.2. Het gegeven dat, zoals namens appellant ter zitting is gesteld, uit op 8 juli 2009 gemaakte MRI-scans is geconcludeerd dat sprake is van uitpuilend discusweefsel op de niveaus C5-C6 en L5-S1, zodat eindelijk een oorzaak is gevonden voor de nek- en rugklachten van appellant, brengt de Raad niet tot het oordeel dat deswege moet worden getwijfeld aan de juistheid van de in de FML vastgestelde lichamelijke beperkingen van appellant, reeds omdat de door appellant gegeven informatie geen betrekking heeft op de gezondheidstoestand van appellant op de hier in geding zijnde datum van 20 juni 2006 maar op de medische situatie ver nadien, namelijk juli 2009.
5.3. De Raad ziet voorts geen aanleiding appellant te volgen in de eerst ter zitting ingenomen stelling dat de in het kader van de herbeoordeling per 22 februari 2007 door het Uwv aangenomen verdergaande beperkingen op vier aspecten in de rubriek dynamische handelingen van de FML ook moeten gelden op de hier in geding zijnde datum 20 juni 2006. De Raad ziet deze grief reeds stranden omdat uit hetgeen appellant in dit verband ter zitting heeft overgelegd geenszins blijkt dat de medische situatie van appellant op beide data dezelfde is. Appellant heeft slechts volstaan met het overleggen van de FML van 30 oktober 2008 die, zoals hij stelt, ten grondslag ligt aan de herbeoordeling per 22 februari 2007.
5.4. Nu de Raad ook overigens in de beschikbare gedingstukken geen objectief medische aanknopingspunten ziet voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen in de lichamelijke belastbaarheid van appellant heeft onderschat, komt de Raad tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient derhalve te worden bevestigd.
6.1. Met betrekking tot het beroep van appellant tegen het besluit van 18 december 2007 is de Raad van oordeel dat het Uwv op een juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank. De bezwaarverzekeringsarts Reker heeft in haar rapportage van 25 oktober 2007 gemotiveerd weergegeven dat de passage in het rapport van Gelmers waarnaar de rechtbank heeft verwezen alsnog aanleiding geeft tot het aannemen van beperkingen op de aspecten 1.9.4, 1.9.5, 1.9.6 en 1.9.8 in de rubriek persoonlijk functioneren en op de aspecten 2.12.3 en 2.12.5 in de rubriek sociaal functioneren, hetgeen is neergelegd in de FML van 25 oktober 2007. De Raad ziet geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de aldus aangescherpte FML van 25 oktober 2007. Wat betreft de in deze FML gestelde lichamelijke beperkingen verwijst de Raad naar zijn hierover onder 5.2 tot en met 5.4 terzake gegeven oordeel.
6.2. Wat betreft de arbeidskundige kant stelt de Raad vast dat de schatting is gebaseerd op de functies wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (sbc-code 267050), samensteller metaalwaren (sbc-code 264140) en magazijn-/expeditiemedewerker (sbc-code 111220). De Raad is van oordeel dat het Uwv met de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 11 december 2007 in voldoende mate inzichtelijk heeft gemaakt dat de belasting van de functies in overeenstemming is met de FML van 25 oktober 2007. De gesignaleerde mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid zijn toereikend gemotiveerd.
6.3. Het hiervoor overwogene brengt met zich dat het beroep van appellant tegen het besluit van 18 december 2007 ongegrond moet worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 18 december 2007 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2009.
(get.) T.J. van der Torn.