[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 21 februari 2008, 07/2593, (hierna: aangevallen uitspraak),
de Staatssecretaris van Financiën (hierna: staatssecretaris)
Datum uitspraak: 17 september 2009
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.L.A. Helmer, advocaat te ’s-Gravenhage. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door R.H. Laurs en B. Cnossen, beiden werkzaam bij de belastingdienst.
1. Appellant heeft verzocht om alsnog over te gaan tot uitbetaling van de toelage onregelmatige dienst (TOD) over de elf dagen waarop hij in mei en juni 2006 zelfstudie in het kader van het bijscholingstraject Buitengewoon Opsporingsambtenaar (BOA) heeft verricht. De staatssecretaris heeft hierop bij besluit van 20 juli 2006 afwijzend beslist, welke afwijzing na bezwaar is gehandhaafd bij het bestreden besluit van 23 februari 2007.
2. De rechtbank heeft het door appellant tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft aangevoerd dat hij ook tijdens genoemd studieverlof recht heeft op TOD, omdat hij de scholing tijdens diensttijd moet verrichten en hij normaal op die dagen onregelmatige diensten zou hebben verricht. Volgens appellant is sprake van studieverlof in de zin van artikel 59 van het Algemeen rijksambtenarenreglement (ARAR) met behoud van bezoldiging, inclusief de TOD. Hij heeft bovendien op onregelmatige tijdstippen gestudeerd. Ook kan volgens appellant worden uitgegaan van buitengewoon verlof van korte duur in de zin van artikel 33e van het ARAR. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidbeginsel, omdat collega’s van appellant bij de unit Land en Zee over deze studiedagen wel TOD hebben ontvangen.
4. De staatssecretaris heeft het in het bestreden besluit ingenomen standpunt gehandhaafd dat op grond van de artikelen 48a, 25, 34f en 17 van het ARAR slechts in geval van ziekte, vakantie, verlof en militaire dienst doorbetaling van TOD plaatsvindt. Het onderhavige bijscholingstraject omvat een klassikaal deel en een deel waarin zelfstudie wordt verricht en voor beide onderdelen wordt in het rooster vastgelegd dat er opleiding in dagdienst wordt verricht, vallend tussen 7.00 en 18.00 uur. Appellant kan deze zelfstudie-uren zelf in het rooster plannen. Volgens een vaste gedragslijn worden dit soort vakopleidingen als dienstverrichting gezien en is geen sprake van scholingsverlof in de zin van artikel 59, derde lid, van het ARAR. Dat van collega’s ten onrechte betaalde TOD niet is teruggevorderd maakt volgens de staatssecretaris het bestreden besluit niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Bij de belastingdienst heeft bij onregelmatige werktijden de werktijdregeling de vorm van een dienstrooster. Een en ander is geregeld in artikel 21 van het ARAR en nader uitgewerkt in punt 1.3.2 van het Reglement Personeelsvoorschriften Belastingdienst (RPVB). Per 28 dagen wordt een definitief rooster vastgesteld. Aan de ambtenaar die anders dan bij wijze van overwerk, regelmatig of vrij regelmatig arbeid verricht op andere tijden dan op de dagen maandag tot en met vrijdag tussen 8.00 en 18.00 uur, wordt op grond van artikel 17 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren (BBRA) een toelage toegekend, de hier in geding zijnde TOD. Deze toelage bedraagt, afhankelijk van het tijdstip waarop de arbeid wordt verricht, een bepaald percentage van het salaris, variërend van 20 tot 100%. De toelage wordt op grond van het tweede lid van artikel 17 van het BBRA, nader uitgewerkt in punt 1.4 van het RPVB, afgerekend aan het eind van de elke maand aan de hand van de feitelijk gewerkte uren op andere tijden dan op maandag tot en met vrijdag tussen 8.00 en 18.00 uur.
5.2. De Raad kan appellant niet volgen in zijn grief dat de staatssecretaris op grond van het bepaalde in artikel 21, negende lid, van het ARAR niet bevoegd zou zijn de bijscholing tijdens diensttijd als hier aan de orde, inclusief de uren voor zelfstudie, aan te merken als dienstverrichting en in het rooster te verwerken als dagdiensten, ook al verricht appellant zijn diensten normaal (voor een deel) op onregelmatige uren. Er is sprake van verschuiving van werktijden in het belang van de dienst, waarbij zowel het klassikale deel als de zelfstudie-uren van de opleiding in dagdiensten worden opgenomen. Hier is dan ook geen sprake van gewerkte uren waarover op grond van artikel 17 van het ARAR en punt 1.4 van het RPVB aanspraak op TOD bestaat. Dat appellant zijn studie deels op onregelmatige tijden heeft verricht is zijn eigen keuze en kan niet tot een andere conclusie leiden.
5.3. Er is dus geen sprake van studieverlof in de zin van artikel 59, noch van kortdurend buitengewoon verlof in de zin van artikel 33e van het ARAR.
5.4. Dat sommige collega’s wel TOD hebben ontvangen over soortgelijke uren berust op een vergissing en dat vervolgens die toelage niet is teruggevorderd maakt naar het oordeel van de Raad niet dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat bestreden besluit niet in strijd komt met het gelijkheidbeginsel. Appellant heeft immers de TOD niet ontvangen.
6. Gezien het voorgaande treffen de grieven van appellant geen doel en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
7. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2009.