de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv)
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 april 2007, 06/4804 (hierna: de aangevallen uitspraak),
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene).
Datum uitspraak: 25 september 2009
Het Uwv stelde hoger beroep in en reageerde op het verweer.
Ter zitting van 10 april 2009 zijn partijen niet verschenen.
1. Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van 27 oktober 2006 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Daarbij handhaaft het Uwv zijn besluit van 27 februari 2006 tot de verlaging van de WAO-uitkering van betrokkene per 28 april 2006 en beëindigt hij de WAO-uitkering van betrokkene per 29 november 2006.
2.1. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond met bepalingen over de kosten en de vergoeding van wettelijke rente en griffierecht. Zij vernietigde het besluit van 27 oktober 2006 voor zover dat het besluit van 27 februari 2006 handhaaft. De rechtbank herriep het besluit van 27 februari 2006 en bepaalde dat de WAO-uitkering van betrokkene per 28 april 2006 onveranderd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100% wordt voortgezet.
2.2. De beëindiging van de WAO-uitkering van betrokkene per 29 november 2006 is volgens de rechtbank een besluit waartegen bezwaar openstaat en zij zond om die reden het beroepschrift ter behandeling als bezwaarschrift door aan het Uwv.
3.1. Betrokkene staakte vanwege polsklachten op 7 maart 2003 haar werk als intercedente. Het Uwv kende haar met ingang van 28 juni 2004 een WAO-uitkering toe naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
3.2. Het besluit van 27 februari 2006 verlaagde de WAO-uitkering van betrokkene naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%. Dat besluit berust op de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 5 januari 2006. De arbeidsdeskundige selecteerde aan de hand van die lijst geschikte functies en berekende het loonverlies op 21%.
3.3. Tijdens de bezwaarprocedure wijzigde de bezwaarverzekeringsarts de FML, omdat deze onvoldoende rekening houdt met de psychische beperkingen van betrokkene, maar tegelijk te vergaande lichamelijke beperkingen en ten onrechte een duurbeperking vermeldt. De door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies zijn daarom niet langer geschikt.
3.4. Aan de hand van de aangepaste FML selecteerde de bezwaararbeidsdeskundige andere functies met een loonverlies van minder dan 15%. Hierover lichtte het Uwv betrokkene bij brief van 28 september 2006 in. De gemachtigde van betrokkene antwoordde op 11 oktober 2006 en zag van een nadere hoorzitting af.
4.1. Het hoger beroep richt zich tegen de afbakening van de omvang van geding door de rechtbank. Het Uwv meent dat ook de beëindiging van de WAO-uitkering van betrokkene onderdeel vormt van het beroep. Daarom had de rechtbank ook hierop moeten beslissen.
4.2. Daarnaast is het Uwv van mening dat hij het besluit van 27 februari 2006 terecht in bezwaar handhaafde, want de door de bezwaarverzekeringsarts aangepaste FML en daaraan verbonden arbeidskundige beoordeling gelden ook voor 28 april 2006. Alleen op zorgvuldigheidsgronden vindt de beëindiging van de WAO-uitkering op een toekomstige datum plaats.
5.1. De Raad overweegt het volgende.
5.2.1. In het kader van de heroverweging in bezwaar vulde het Uwv het besluit van 27 februari 2006 aan met de intrekking van de WAO-uitkering van betrokkene per 28 september 2006. De Raad bracht vaker tot uitdrukking dat als zij binnen de grondslag en reikwijdte blijft van het in bezwaar aangevochten besluit de rechtbank een dergelijke aanvullende intrekking mede in het beroep moet beoordelen. Hiervoor verwijst de Raad onder meer naar zijn uitspraken van 14 september 2004, LJN AR2854, en 25 februari 2003, 01/5680. In dit geval blijft de beëindiging per 29 november 2006 binnen de grondslag en reikwijdte van het besluit van 27 februari 2006. De bijstelling van de FML en de aangepaste functieselectie doen daaraan, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de uitspraak van de Raad van 13 mei 2003, 00/6521, niet af.
5.2.2. De rechtbank stelde de omvang van het geding dus verkeerd vast en haar uitspraak kan om die reden niet in stand blijven. De Raad wijst de zaak naar de rechtbank terug, omdat zij nog geen oordeel gaf over de beëindiging met ingang van 29 november 2006 en betrokkene uitdrukkelijk klaagt over het verlies van een instantie.
5.3.1. Voor het overige kan de Raad, anders dan het Uwv, zich volledig vinden in de aangevallen uitspraak.
5.3.2. Het Uwv verlaat immers de motivering van het besluit van 27 februari 2006 door de oorspronkelijk geselecteerde functies te laten vallen. Anders dan hij meent kan hij die motivering niet in bezwaar vervangen door een op de gewijzigde FML gebaseerde functieduiding, want betrokkene is over die functies pas op 28 september 2006 ingelicht.
5.4. De Raad veroordeelt het Uwv tot de betaling van de proceskosten in hoger beroep, wegens de aan betrokkene verleende rechtsbijstand begroot op € 322,--.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarin niet is beslist over de beëindiging met ingang van 29 november 2006;
Wijst de zaak in zoverre terug naar de rechtbank;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten tot een bedrag van € 322,--.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2009.