ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8468

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2591 WAO + 09-3875 WAO-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering na aanvraag door verzoeker met verblijf in Marokko

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 september 2009 uitspraak gedaan over de weigering van een WAO-uitkering aan verzoeker, die in 1997 een aanvraag indiende. De eerste arbeidsongeschiktheidsdag werd door het Uwv vastgesteld op 3 december 1990, maar verzoeker was op dat moment niet meer verzekerd voor de WAO, aangezien hij op 26 oktober 1990 naar Marokko was vertrokken. De rechtbank had eerder het beroep van verzoeker gegrond verklaard, maar de Centrale Raad vernietigde deze uitspraak en verklaarde het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen.

Het proces begon met een aanvraag van verzoeker voor een WAO-uitkering, die door het Uwv in 2002 buiten behandeling werd gesteld wegens onvoldoende informatie over zijn verblijf en arbeidsverleden. Na een vernietiging van dit besluit door de Raad in 2007, werd de aanvraag opnieuw in behandeling genomen, maar opnieuw geweigerd. De rechtbank oordeelde dat het Uwv onvoldoende onderzoek had gedaan naar de eerste arbeidsongeschiktheidsdag en de medische situatie van verzoeker, maar de Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld.

De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker zijn aanvraag meer dan zes jaar na de gestelde eerste arbeidsongeschiktheidsdag had ingediend, en dat het aan hem was om te bewijzen dat hij niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen bewijs was dat verzoeker eerder dan 2004 onder behandeling van een psychiater was geweest, en dat de medische klachten van verzoeker op 3 december 1990 waren begonnen. Aangezien verzoeker op die datum niet verzekerd was voor de WAO, kon hij geen aanspraken aan die wet ontlenen. De Centrale Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van verzoeker ongegrond.

Uitspraak

09/2591 WAO
09/3875 WAO-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in de artikelen 8:84, tweede lid, en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening van:
[Verzoeker], wonende te Marokko (hierna: verzoeker),
in verband met het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 april 2009, 08/1622 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
het Uwv
en
verzoeker
Datum uitspraak: 21 september 2009
I. PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens verzoeker heeft mr. J.P.L.C. Dijkgraaf, advocaat te ’s-Gravenhage, een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2009. Namens verzoeker is verschenen mr. Dijkgraaf. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Sowka.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad (hierna: voorzieningenrechter) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2. Ingevolge artikel 8:86 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Partijen zijn in de uitnodiging voor de zitting op deze bevoegdheid gewezen. Ter zitting hebben beide partijen aangegeven geen bezwaar te hebben tegen toepassing van 8:86 van de Awb.
1.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten. Verzoeker heeft in 1997 een aanvraag om een uitkering in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) gedaan. Bij besluit van 30 december 2002 heeft het Uwv de beoordeling van de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat verzoeker onvoldoende informatie had verstrekt omtrent zijn verblijf en arbeidsverleden in Nederland. Het bezwaar tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 8 mei 2003 ongegrond verklaard. Dit besluit is door de Raad vernietigd bij uitspraak van 30 augustus 2007. Naar aanleiding hiervan heeft het Uwv een nieuw besluit op bezwaar genomen (hierna: bestreden besluit) op 10 januari 2008. Het bezwaar tegen het besluit van 30 december 2002 is in die zin gegrond verklaard dat verzoekers aanvraag in behandeling is genomen. Daarnaast is besloten verzoeker een uitkering ingevolge de WAO te weigeren. Hierbij heeft het Uwv overwogen dat, mocht al aangenomen worden dat verzoeker arbeidsongeschikt is, 3 december 1990 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag wordt aangenomen en dat verzoeker op die dag niet (meer) verzekerd was voor de WAO omdat hij op 26 oktober 1990 naar Marokko is vertrokken.
3. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd omdat het Uwv onvoldoende onderzoek zou hebben gedaan naar de eerste arbeidsongeschiktheidsdag en naar de medische situatie van verzoeker. Volgens de rechtbank heeft de toenmalige (Marokkaanse) advocaat van verzoeker gemeld dat de arbeidsongeschiktheid is ingetreden op 26 oktober 1990 en heeft de behandelend psychiater van verzoeker dit bevestigd. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar de medische informatie van de behandelend psychiater nader moet onderzoeken. Bij dit nadere onderzoek zou tevens betrokken moeten worden de sterfdatum van de vader van verzoeker, omdat deze gebeurtenis de arbeidsongeschiktheid zou hebben veroorzaakt.
4. In hoger beroep bestrijdt het Uwv de aangevallen uitspraak in hoofdzaak door te wijzen op het feit dat zowel door het Caisse Nationale de Sécurité Sociale (CNSS), als door de echtgenote van verzoeker, als door zijn dochter is aangegeven dat 3 december 1990 de eerste arbeidsongeschiktheidsdag zou zijn geweest. Op deze dag was verzoeker niet verzekerd. De informatie van de behandelend psychiater dateert vanaf 2003 en geeft geen inzicht in de psychische klachten van verzoeker in 1990. Op geen enkel moment daarvóór is melding gemaakt van een behandeling bij een psychiater. Nu verzoeker zeven jaar na een mogelijk ingetreden arbeidsongeschiktheid een aanvraag voor een WAO-uitkering heeft gedaan ligt het aan verzoeker dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet meer op een verantwoorde wijze kan worden vastgesteld.
5. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
5.1. Hij stelt voorop dat, indien een betrokkene eerst geruime tijd na de gestelde eerste arbeidsongeschiktheidsdag een aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering indient en niet, althans niet genoegzaam, kan worden ingezien dat hij niet in staat was om deze aanvraag eerder in te dienen, naar vaste rechtspraak van de Raad het feit dat de medische situatie van betrokkene niet meer met zekerheid is vast te stellen, voor zijn rekening en risico komt. Een zodanige situatie is in dit geval aan de orde, nu verzoeker zijn aanvraag meer dan zes en een half jaar na de door hem gestelde aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid heeft ingediend.
5.2. De voorzieningenrechter neemt in aanmerking dat verzoeker zich op 3 december 1990 voor het eerst bij de CNSS heeft gemeld en dat hij volgens de algemeen arts M. Amani op die datum wegens lumbago arbeidsongeschikt was. Het merendeel van de gedingstukken wijst erop dat de medische klachten van verzoeker op die datum zijn aangevangen. Deze datum wordt ook genoemd door verzoekers echtgenote in antwoord op de vraag van het Uwv sedert welk moment verzoeker arbeidsongeschikt is, waarna zij en haar dochter deze datum nog diverse malen herhalen. De enige momenten waarop een andere datum in beeld komt, zijn een brief van verzoekers advocaat van 1 juli 2002, die stelt dat verzoeker sedert 26 oktober 1990 arbeidsongeschikt is, en een verklaring van verzoekers psychiater van 28 mei 2008, waarin deze aangeeft dat de klachten van verzoeker blijkens verzoekers eigen verklaring en afgegeven recepten teruggaat naar 26 oktober 1990. Dit zijn stukken van ver na de hier van belang zijnde data.
5.3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan uit deze stukken niet meer worden afgeleid dan dat verzoeker sedert 3 december 1990 eerst lichamelijke en later ook psychische klachten heeft; niet duidelijk is of, en zo ja, op welk moment deze klachten tot meer dan 52 weken arbeidsongeschiktheid hebben geleid. Voor zover omtrent het moment van intreden van arbeidsongeschiktheid onzekerheid is blijven bestaan, komt deze voor rekening van verzoeker. De voorzieningenrechter vermag niet in te zien dat nader onderzoek door het Uwv, zoals door de rechtbank genoemd, meer helderheid omtrent de datum van intreden van (mogelijke) arbeidsongeschiktheid kan verschaffen. Hij neemt daarbij in aanmerking dat er geen enkele aanwijzing is dat verzoeker eerder dan in 2004 onder behandeling van een psychiater is gekomen.
5.4. Partijen zijn het erover eens dat verzoeker op en na 3 december 1990 niet verzekerd was voor de WAO, zodat hij in verband met op of na die datum ingetreden arbeidsongeschiktheid geen aanspraken aan die wet kan ontlenen. Daarbij kan in het midden blijven of verzoeker voorafgaand aan zijn vertrek uit Nederland op 26 oktober 1990 verzekerd was voor die wet.
6. Het onder 5.1 tot en met 5.4 overwogene leidt tot de slotsom dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De voorzieningenrechter zal doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen en het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
7. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat in die omstandigheden geen grond.
8. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
in de hoofdzaak:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
op het verzoek om voorlopige voorziening:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2009.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) W. Altenaar.
RB