ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8148

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1551 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 september 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de herbeoordeling van zijn WAO-uitkering. Appellant had zijn uitkering, die was gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%, zien intrekken per 31 december 2006. Het Uwv had deze beslissing genomen op basis van het aangepaste Schattingsbesluit dat sinds 1 oktober 2004 van kracht was. Na bezwaar van appellant werd zijn uitkering opnieuw vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 15-25%.

De Raad overwoog dat de herbeoordeling van appellant op basis van het oude Schattingsbesluit, dat gold tot 1 oktober 2004, correct was uitgevoerd. Appellant had aangevoerd dat hij recht had op een uitkering van 25-35% en dat de functies die hem waren voorgehouden niet beschikbaar waren voor mensen van zijn leeftijd. De Raad oordeelde echter dat het Uwv zich terecht had gebaseerd op de medische en arbeidskundige beoordelingen die waren uitgevoerd. De bezwaarverzekeringsarts had geen reden gevonden om af te wijken van het eerder vastgestelde belastbaarheidsoordeel.

De Raad concludeerde dat de bezwaararbeidsdeskundige drie functies had gevonden die voor appellant geschikt waren, wat leidde tot een theoretische mate van arbeidsongeschiktheid van 17%, binnen de klasse van 15-25%. De argumenten van appellant werden verworpen, omdat hij voorbijging aan de wettelijke systematiek voor het schatten van arbeidsongeschiktheid. De uitspraak van de rechtbank Arnhem werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

09/1551 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 12 februari 2009, 08/2086
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 september 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2009. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B. de Weijer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant, die was gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%, met ingang van 31 december 2006 ingetrokken. Het besluit berust op het aangepaste Schattingsbesluit zoals dat per 1 oktober 2004 geldt. Het Uwv heeft het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar bij besluit van 10 december 2007 gegrond verklaard en de uitkering met ingang van 31 december 2006 gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Appellant heeft tegen dit besluit geen beroep ingesteld.
1.2. Omdat appellant op 1 juli 2004 ouder dan 45 jaar was, diende er een herbeoordeling plaats te vinden op grond van het Schattingsbesluit, zoals dat tot 1 oktober 2004 gold (verder: OSB). Deze beoordeling heeft geleid tot het besluit van eveneens 10 december 2007, waarbij het Uwv het recht van appellant op een WAO-uitkering met ingang van 22 februari 2007 onveranderd heeft vastgesteld naar een mate van arbeidsgeschiktheid van 15 tot 25%. Bij besluit van 4 april 2008 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 10 december 2007 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 4 april 2008 bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat zij geen aanknopingspunten aanwezig acht voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek op ondeskundige of onzorgvuldige wijze is verricht. Het Uwv mocht derhalve uitgaan van de juistheid van de in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 26 september 2007 vastgelegde beperkingen van appellant. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd dat de functies die aan het besluit van 4 april 2008 ten grondslag zijn gelegd voor appellant passend zijn te achten.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij ervan uit ging dat hij bij de schatting op basis van het OSB wederom recht zou krijgen op een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. De herbeoordeling diende immers plaats te vinden met toepassing van de oude soepeler regeling op basis waarvan hij ook voorheen recht had op een uitkering naar dit percentage. Om die reden heeft hij de beoordeling per 31 oktober 2006 op basis van de nieuwe strengere regeling niet aangevochten. Voorts heeft appellant gesteld dat de hem voorgehouden functies er feitelijk niet zijn voor mensen van zijn leeftijd.
3.2. Het Uwv heeft er in het verweerschrift op gewezen dat het besluit van de regering om mensen die tussen 1 juli 1954 en 2 juli 1959 geboren zijn conform het OSB te beoordelen per 22 februari 2007, geen garantie inhoudt dat aan de hoogte van de uitkering niets verandert.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De nieuwe regeling waarop appellant doelt, beoogt niet meer dan dat er per 22 februari 2007 een herbeoordeling van het recht op WAO-uitkering plaats dient te vinden op basis van het oude arbeidsongeschiktheidscriterium, zoals dat vóór 1 oktober 2004 van toepassing was. Een dergelijke beoordeling heeft in dit geval plaatsgevonden. De bezwaarverzekeringsarts heeft aangegeven dat er geen medische reden is af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts met betrekking tot het belastbaarheidsoordeel per 31 december 2006. Hij heeft voorts aangegeven dat de medische situatie van appellant per 22 februari 2007 niet afwijkt van die per 31 december 2006. In hetgeen appellant heeft aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts de medische situatie van appellant niet juist heeft beoordeeld. Uitgaande van de aldus vastgestelde belastbaarheid van appellant heeft de bezwaararbeidsdeskundige na raadpleging van het CBBS een drietal functies gevonden die voor appellant geschikt worden geacht en waarmee hij een zodanig loon kan verdienen dat de theoretische mate van arbeidsongeschiktheid op 22 februari 2007 uitkomt op 17%, derhalve in de klasse 15 tot 25%.Op basis van hetgeen door appellant is aangevoerd is de Raad niet gebleken dat de bezwaararbeidsdeskundige een onjuiste berekening heeft gemaakt. Het Uwv mocht zich bij het besluit van 10 december 2007 dan ook baseren op de vorenbedoelde opvattingen van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige.
4.2. Ten slotte merkt de Raad nog op dat appellant met hetgeen hij heeft gesteld over het niet feitelijk beschikbaar zijn van de geduide functies voorbij gaat aan de door de wetgever vastgestelde systematiek voor het schatten van de mate van arbeidsongeschiktheid en mitsdien geen doel treft.
4.3. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2009.
(get.) J. Brand.
(get.) A.E. van Rooij.
KR