ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8146
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 2 september 2008, waarin het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had op 17 augustus 2006 de WAO-uitkering van appellante herzien van 80-100% naar 15-25% arbeidsongeschiktheid, wat appellante niet kon accepteren. In hoger beroep stelde appellante dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) onvoldoende beperkingen bevatte en dat de functies die haar waren toegewezen niet haalbaar waren. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 18 september 2009 behandeld.
De Raad overwoog dat appellante in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die niet al in beroep waren besproken. De medische stukken die appellante opnieuw had ingediend, waren al bekend bij de rechtbank. De Raad bevestigde dat het Uwv zijn besluit had mogen baseren op het rapport van de bezwaarverzekeringsarts, die uitgebreid had gemotiveerd welke gegevens hij had gebruikt en hoe hij tot zijn conclusies was gekomen. De bezwaararbeidsdeskundige had in zijn rapportage van 6 juni 2008 aangegeven dat de functies die aan appellante waren toegewezen, geen overschrijding van haar belastbaarheid vertoonden.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.