ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8120

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2346 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering wegens minder dan 15% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 september 2009 uitspraak gedaan. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv, door middel van een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek, terecht had vastgesteld dat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Appellante, vertegenwoordigd door drs. J.C. van Beek van SRK Rechtsbijstand, voerde in hoger beroep aan dat onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische en lichamelijke klachten, waaronder fibromyalgie, gewrichts- en oogklachten.

De Raad heeft de argumenten van appellante overwogen en is tot de conclusie gekomen dat het Uwv voldoende informatie had om de beperkingen van appellante vast te stellen. De Raad heeft de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts J. van der Stoep onderschreven, die tijdens de hoorzitting de psychische klachten van appellante had meegewogen. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van het medisch onderzoek en de vastgestelde beperkingen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt.

De uitspraak is openbaar gedaan en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarmee de intrekking van de WAO-uitkering van appellante in stand blijft.

Uitspraak

08/2346 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 maart 2008, 07/3289 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 september 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft drs. J.C. van Beek, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2009.
Appellante noch haar gemachtigde is –zoals tevoren schriftelijk is aangekondigd– verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak daaromtrent, gelet op de gedingstukken met juistheid, heeft weergegeven. De Raad volstaat hier met de vermelding dat het Uwv bij het thans bestreden en op bezwaar genomen besluit van 31 juli 2007 het besluit van 29 maart 2007 heeft gehandhaafd. Bij laatstgenoemd besluit heeft het Uwv de aan appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering verleende uitkering met ingang van 30 mei 2007 ingetrokken, op de grond dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt.
2.1. De rechtbank heeft overwogen dat, gelet op de beschikbare medische gegevens van de behandelend sector er een zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
2.2. Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de schatting heeft de rechtbank de geschiktheid van appellante onderschreven voor de werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Daarop heeft de rechtbank het bestreden besluit in stand gelaten.
3. In hoger beroep heeft appellante wederom aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische en lichamelijke klachten. Voor wat betreft haar psychische klachten verwijst appellante naar de bevindingen van haar behandelend psycholoog K. Wijnands. Met betrekking tot haar lichamelijke klachten zijn met name haar gewrichts-, pols- en duimklachten, dystrofie in haar linkerarm en oogklachten onvoldoende meegewogen. Tevens wordt aangegeven dat inmiddels de diagnose fybromyalgie bij haar is gesteld. Vanwege deze klachten is appellante niet in staat de door de arbeidskundige voor haar geselecteerde functies te verrichten.
4.1 De Raad is, met de rechtbank, van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en ziet met de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de bij appellante vastgestelde beperkingen. De betrokken (bezwaar)verzekeringsartsen waren gelet op de uitgebreide informatie van de appellante behandelende artsen op de hoogte van de (aard van de) psychische klachten. Hierdoor hebben deze verzekeringsartsen zich een, naar het oordeel van de Raad, duidelijk beeld kunnen vormen van de lichamelijke en psychische gezondheidssituatie van appellante. De Raad schaart zich achter de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts J. van der Stoep, die appellante tijdens de hoorzitting heeft gezien en gesproken. Deze bezwaarverzekeringsarts heeft juist vanwege de door appellante aangegeven psychische klachten nog nadere informatie gevraagd bij Wijnands die in een brief van 21 juni 2007 uiteen heeft gezet tot welke DSM IV-classificatie zij is gekomen. Deze informatie alsmede de in bezwaar overgelegde informatie van ondermeer de Riagg Rijnmond Zuid heeft de bezwaarverzekeringsarts meegewogen in zijn rapportage van 6 juli 2007. Naar het oordeel van de Raad is daarmee voldoende gemotiveerd waarom ten aanzien van de psychische klachten de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) geen bijstelling behoeft. Ook onderschrijft de Raad hetgeen bezwaarverzekeringsarts Van der Stoep in zijn de rapportage van d.d. 3 maart 2008 heeft aangegeven in een reactie op een namens appellante overgelegde brief van reumatoloog K.H. Tan d.d. 17 september 2007. Alles overziende komt de Raad tot de slotsom dat er voldoende informatie aanwezig was betreffende alle klachten van appellante om tot een afgewogen medisch oordeel te komen.
4.2. Op basis van de gedingstukken, is de Raad voorts van oordeel dat door het Uwv voldoende overtuigend is onderbouwd, dat appellante met de voor haar in de FML opgenomen beperkingen in staat moet worden geacht de geduide functies uit te oefenen.
4.3. Het vorenoverwogene leidt er toe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van M.D.F. Smit-de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2009.
(get.) R.C. Stam.
(get.) M.D.F. Smit-de Moor.
TM