ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8013
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en medische grondslag
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep dateert van 18 september 2009. Appellant, vertegenwoordigd door mr. A. van den Os van ARAG Rechtsbijstand, heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet kan vervullen vanwege vermoeidheids- en allergieklachten. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en was vertegenwoordigd door mr. L.H.J. Ambrosius tijdens de zitting op 7 augustus 2009, waar appellant niet aanwezig was.
De Raad heeft het besluit van het Uwv van 9 oktober 2007, waarin de WAO-uitkering van appellant per 30 januari 2007 werd ingetrokken, beoordeeld. De rechtbank had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat het besluit op een juiste medische grondslag berustte, maar niet op een juiste arbeidskundige grondslag, omdat niet voldoende was toegelicht dat de functies geschikt waren voor appellant.
In hoger beroep heeft de Raad de gronden van appellant besproken en geconcludeerd dat de rechtbank deze afdoende had gemotiveerd. De Raad oordeelde dat het Uwv zijn besluit mocht baseren op het rapport van de bezwaarverzekeringsarts, die de medische situatie van appellant adequaat had beoordeeld. De Raad volgde het standpunt van appellant niet dat hij de functies niet kon vervullen vanwege zijn klachten, aangezien de functies geen belastingen bevatten die zijn mogelijkheden overschreden.
Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellant ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 18 september 2009.