ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8006

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3826 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het Uwv om geen recht op WIA-uitkering te verlenen ongegrond verklaarde. Het Uwv had in zijn besluit van 23 april 2007 vastgesteld dat appellant per 31 januari 2007 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA. De rechtbank oordeelde dat het besluit van het Uwv was gebaseerd op een deugdelijke medische grondslag en dat de functies die aan appellant waren voorgehouden geschikt waren.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de medische en arbeidskundige grondslag van de schatting juist is. Hij stelde dat onvoldoende rekening was gehouden met de gevolgen van zijn whiplash en de beperkingen die hij ondervond bij het werken onder fel licht, zoals neonlicht. Ook betoogde hij dat de functies die aan hem waren voorgehouden ongeschikt waren, omdat deze belastingen bevatten die zijn mogelijkheden te boven gingen en hij niet over het benodigde opleidingsniveau beschikte.

De Raad voor de Rechtspraak overweegt dat de argumenten van appellant in essentie herhalingen zijn van wat hij eerder in beroep heeft aangevoerd. De Raad sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv zijn besluit heeft mogen baseren op het rapport van de bezwaarverzekeringsarts. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij de vaststelling van zijn beperkingen onjuiste of onvolledige gegevens zijn gebruikt. De Raad concludeert dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant geschikt zijn en dat het hoger beroep van appellant geen doel treft. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

08/3826 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 21 mei 2008, 07/501 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 september 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J.R. Oude Middendorp, advocaat te Enschede, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Oude Middendorp. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. T. van der Weert.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 23 april 2007 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit dat voor appellant per 31 januari 2007 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het besluit van 23 april 2007 ingestelde beroep – voor zover hier van belang – ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe, kort samengevat, overwogen dat het besluit rust op een deugdelijke medische grondslag en dat de functies die appellant uiteindelijk zijn voorgehouden voor hem geschikt zijn.
3.1. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de medische en arbeidskundige grondslag van de schatting juist is.
3.2. Naar zijn mening is onvoldoende rekening gehouden met de gevolgen die hij ondervindt van een whiplash en met de beperkingen die hij heeft voor het werken bij fel licht, zoals neonlicht. Naar zijn mening heeft hij voorts onvoldoende energie voor een gehele werkdag.
3.3. Appellant is voorts van opvatting dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies ongeschikt zijn omdat in de functies belastingen voorkomen die zijn mogelijkheden te boven gaan en hij het voor het vervullen van de functies benodigde niveau niet heeft.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Hetgeen appellant heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen appellant ook reeds in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze in beroep aangevoerde gronden besproken. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd ter zake van de medische grondslag van het besluit geen doel treft.
4.3. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv zijn besluit van 23 april 2007 heeft mogen baseren op het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 10 april 2007. In dit rapport heeft de bezwaarverzekeringsarts op uitgebreide wijze aangegeven welke gegevens hij heeft gebruikt om tot zijn opvatting te komen, hoe hij deze gegevens heeft gewogen en op grond waarvan hij tot de door hem vastgestelde beperkingen is gekomen.
4.4. Ook met hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat bij de vaststelling van zijn beperkingen is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens, dan wel dat bij de vaststelling van zijn beperkingen deze gegevens zijn miskend. De door appellant bij brief van 24 juli 2009 overgelegde brieven van drs. E.K.E. Purperhart, psycholoog, gedateerd 23 juli 2009 en J. Oosterkamp, bedrijfsarts bij Arbo Unie te Enschede, gedateerd 24 november 2008, en de Biomechanische functieanalyse van de wervelzuil verricht door Top-Care Health Services op 21 december 2006 zijn hiervoor onvoldoende. Nog daargelaten dat deze verklaringen niet specifiek zien op de gezondheidssituatie van appellant op de datum in geding volgt uit deze bescheiden niet op welke medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten het gestelde onvermogen tot het verrichten van arbeid valt toe te schrijven. Terecht heeft de bezwaarverzekeringsarts overigens in zijn rapport van 31 juli 2009 aangegeven dat een groot deel van de in voormelde stukken genoemde beperkingen overeenkomen met de voor appellant vastgestelde beperkingen.
4.5. Terecht heeft de gemachtigde van het Uwv er overigens op gewezen dat door behandelende artsen aangegeven beperkingen niet zonder meer behoeven te leiden tot het opnemen van beperkingen in de zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst. Daargelaten het antwoord op de vraag of de bezwaarverzekeringsarts het met deze beperkingen eens is, kan voor het opnemen in de Functionele Mogelijkheden Lijst eerst aanleiding bestaan indien die beperkingen verder gaan dan de in de lijst gebruikte zogenoemde – relatief lage – normaalwaarden.
4.6. Met de rechtbank is de Raad voorts van oordeel dat hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd ter zake van de arbeidskundige grondslag van het besluit geen doel treft. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant de aan de schatting ten grondslag gelegde functies kan vervullen. De Raad kan zich vinden in de ter zake door de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 4 maart 2008 gegeven toelichting. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in deze rapportage op inzichtelijke wijze uiteengezet waarom appellant een voldoende opleidingsniveau voor de functies heeft, hij geschikt is om bij het in de functies voorkomende neonlicht te werken en de in de functies voorkomende belastingen de mogelijkheden van appellant niet overschrijden.Appellant heeft in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat het Uwv zijn besluit van 23 april 2007 niet op de opvatting van de bezwaararbeidsdeskundige had mogen baseren.
4.7. Het hoger beroep van appellant treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.8. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2009.
(get.) J. Brand.
(get.) A.E. van Rooij.
KR