ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7671

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/575 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijstandsuitkering en intrekking van bijstand

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een bijstandsuitkering door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Appellante, die in hoger beroep is gegaan, had eerder bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering, die met terugwerkende kracht was ingegaan op 1 januari 2006. Het College had op 10 maart 2006 besloten om de bijstand van appellante in te trekken, en dit besluit werd later door de rechtbank Amsterdam bevestigd. Appellante had geen rechtsmiddel aangewend tegen het besluit van 20 juni 2006, waarin haar bezwaar tegen de intrekking niet-ontvankelijk werd verklaard. Hierdoor was het besluit van 10 maart 2006 in rechte onaantastbaar geworden.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 31 augustus 2009 geoordeeld dat het College bevoegd was om de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 januari 2006, ter hoogte van € 664,84, terug te vorderen. De Raad heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het College zouden verplichten om van de beleidsregel af te wijken. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat het besluit van 10 maart 2006 in rechte onaantastbaar was, en de Raad heeft deze conclusie bevestigd. Het hoger beroep van appellante is dan ook afgewezen, en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de zaak in openbare zitting hebben behandeld. De beslissing is uitgesproken in het openbaar, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

08/575 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 december 2007, 06/4305 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 31 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Guman, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 21 juli 2009. Partijen zijn, zoals vooraf bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 10 maart 2006 heeft het College de bijstand van appellante ingetrokken met ingang van 1 januari 2006. Bij brief van 24 maart 2006 heeft het College, onder verwijzing naar het besluit van 10 maart 2006, aan appellante meegedeeld dat het onderzoek naar de juiste datum en reden van de intrekking van de bijstand niet heeft geleid tot een andere beëindiginsdatum. Appellante heeft bij brief van 26 april 2006 een bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van 20 juni 2006 heeft het College het bezwaar voor zover gericht tegen de brief van 24 maart 2006 niet-ontvankelijk verklaard omdat die brief geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat. Voorts heeft het College het bezwaar voor zover dat gericht is tegen het besluit van 10 maart 2006 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding. Appellante heeft tegen het besluit van 20 juni 2006 geen rechtsmiddel aangewend.
1.2. Bij besluit van 18 mei 2006 heeft het College de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 januari 2006 ten bedrage van € 664,84 van appellante teruggevorderd.
1.3. Bij besluit van 11 juli 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 18 mei 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 11 juli 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij onder meer overwogen dat het besluit van 10 maart 2006 in rechte onaantastbaar is en de beroepsgronden van appellante tegen de intrekking van de bijstand derhalve geen doel treffen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het besluit van 10 maart 2006 inzake de intrekking van de bijstand van appellante in rechte onaantastbaar is geworden doordat het bezwaar tegen dit besluit bij besluit van 20 juni 2006 niet-ontvankelijk is verklaard en tegen dat besluit geen beroep is ingesteld. Anders dan de gemachtigde van appellante is de Raad van oordeel dat het College niet gehouden was om het in rechte vaststaande besluit van 10 maart 2006 opnieuw te beoordelen in het kader van de heroverweging van het besluit van 18 mei 2006. Het bezwaarschrift van 30 mei 2006 strekte tot ongedaanmaking van het besluit van 18 mei 2006. Gelet op het besluit van 20 juni 2006 kon het College bij zijn beslissing op dat bezwaar tot uitgangspunt nemen dat de bijstand met ingang van 1 januari 2006 terecht was ingetrokken. Daarmee is ook gegeven dat het College bevoegd was op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet werk en bijstand de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 januari 2006 ten bedrage van € 664,84 van appellante terug te vorderen.
4.2. Het College heeft gehandeld in overeenstemming met de ter zake van terugvordering gehanteerde beleidsregel. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan het College, met toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Awb, van de beleidsregel had moeten afwijken.
4.3. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en J.F. Bandringa en O.L.H.W.I. Korte als leden, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2009.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M.C.T.M.Sonderegger.
NK