[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 26 oktober 2007, 06/1062 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 27 augustus 2009
Namens appellante heeft mr. M. Alta, advocaat te Hoogeveen, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft [naam echtgenoot] op diens verzoek in de gelegenheid gesteld als partij deel te nemen aan het geding. Bij brief van 25 juni 2009 heeft [naam echtgenoot] zijn standpunt nader toegelicht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2009. Appellante en haar gemachtigde zijn daarbij, met kennisgeving, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
1.1. Appellante is in 1982 gehuwd met [naam echtgenoot]. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren, van wie [naam kind 1], geboren op [in] 1992, de jongste is. In 1996 zijn appellante en [naam echtgenoot] gescheiden. Blijkens de beschikking van de rechtbank Assen van 23 april 1996 is toen bepaald dat de ouders gezamenlijk belast blijven met het gezag over hun drie kinderen. Tevens is toen een overeenkomst ondertekend door appellante en [naam echtgenoot] waarin onder meer is bepaald dat zij besloten hebben tot co-ouderschap met betrekking tot hun drie kinderen.
1.2. Ten aanzien van de betaling van de kinderbijslag hebben appellante en [naam echtgenoot] aanvankelijk aan de Svb verzocht die aan appellante te betalen voor alle kinderen. In 2000 hebben zij de Svb verzocht de kinderbijslag voor twee kinderen te betalen aan [naam echtgenoot] en voor één kind aan appellante. Nadat de twee oudste kinderen de leeftijd van 18 jaar hadden bereikt, en voor hen geen aanspraak meer bestond op kinderbijslag, heeft de Svb vanaf medio 2003 de kinderbijslag voor [naam kind 1] aan [naam echtgenoot] betaald.
1.3. Bij brief van 15 mei 2005 heeft appellante aan de Svb verzocht de kinderbijslag voor [naam kind 1] aan haar te betalen. Daarbij heeft zij erop gewezen dat zij als co-ouder toch in ieder geval recht heeft op de helft van de kinderbijslag.
1.4. Bij besluit van 9 mei 2006 heeft de Svb aan [naam echtgenoot] medegedeeld dat hij met ingang van het tweede kwartaal van 2006 geen recht heeft op kinderbijslag voor [naam kind 1], omdat [naam kind 1] op de peildatum van het tweede kwartaal van 2006 bij appellante verbleef.
1.5. [naam echtgenoot] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en heeft daarbij aangevoerd dat er nog steeds sprake is van co-ouderschap en dat [naam kind 1] ongeveer de helft van het jaar 4 dagen per week bij hem verblijft en de andere helft van het jaar 4 dagen per week bij appellante. De Svb heeft appellante vervolgens in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorgenomen besluit ten aanzien van de aanspraak op kinderbijslag. Bij brief van 5 juli 2006 heeft zij van die gelegenheid gebruik gemaakt.
1.6. De Svb heeft bij beslissing op bezwaar van 31 juli 2006 (hierna: bestreden besluit) het bezwaar van [naam echtgenoot] gegrond verklaard en tevens besloten dat [naam echtgenoot] en appellante vanaf het tweede kwartaal van 2006 ieder recht hebben op de helft van de kinderbijslag voor [naam kind 1].
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat [naam kind 1] afwisselend in nagenoeg gelijke mate bij appellante en [naam echtgenoot] verblijft en niet is gebleken dat de beide ouders niet de kosten dragen voor het verblijf van [naam kind 1]. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van het overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden van [naam kind 1], zodat de Svb terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 5a van het Samenloopbesluit kinderbijslag (hierna: Samenloopbesluit), door de kinderbijslag gelijk verdeeld aan beide ouders te betalen.
3. Appellante heeft in hoger beroep - kort samengevat - aangevoerd dat [naam kind 1] feitelijk vaker bij haar verblijft dan bij [naam echtgenoot] en dat zij ook meer kosten voor [naam kind 1] betaalt.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Tussen partijen is in geschil of de Svb op goede gronden heeft besloten aan appellante met ingang van het tweede kwartaal van 2006 ten behoeve van [naam kind 1] de helft van de kinderbijslag uit te betalen.
4.2. De Svb heeft zijn besluit gebaseerd op artikel 5a, eerste lid, van het Samenloopbesluit. Dit artikellid luidt als volgt:
“1. Indien twee personen op basis van een overeenkomst een kind overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden, zonder met elkaar een gemeenschappelijke huishouding te voeren, wordt, tenzij in de overeenkomst anders is overeengekomen, de kinderbijslag waarop één van deze personen voor dit kind recht heeft, gelijk verdeeld betaald aan deze personen terwijl de kinderbijslag waarop de andere persoon recht heeft, niet wordt uitbetaald.”.
4.3. De Raad stelt vast dat appellante en [naam echtgenoot] in 1996 een overeenkomst hebben gesloten in het kader van hun echtscheiding met betrekking tot de kinderen, waarbij co-ouderschap is overeengekomen. Op basis van deze overeenkomst zijn sindsdien diverse nadere afspraken gemaakt over de verzorging en het onderhoud van de kinderen, zoals die onder meer blijken uit de beschikking van de rechtbank Assen van 1 maart 2006. Naar het oordeel van de Raad is sprake van een situatie waarin appellante en [naam echtgenoot] hun kind [naam kind 1] ten tijde hier van belang op basis van een overeenkomst hebben verzorgd en onderhouden.
4.4. Ten aanzien van de mate van verzorging en onderhoud stelt de Raad vast dat [naam kind 1] op jaarbasis beoordeeld ongeveer 46% van de dagen bij [naam echtgenoot] verblijft en 54% van de dagen bij appellante. Gedurende die dagen dienen appellante en [naam echtgenoot] [naam kind 1] ook te onderhouden, rekening houdend met nader daarover gemaakte en te maken afspraken. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 20 mei 2005 (LJN AT6270), is de Raad van oordeel dat in deze situatie sprake is van het overwegend in gelijke mate verzorgen van [naam kind 1].
4.5. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de Svb terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 5a van het Samenloopbesluit en de kinderbijslag terecht gelijk verdeeld heeft betaald aan appellante en [naam echtgenoot]. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. de Mooij en F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2009.