ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7423

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1327 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om AOW-uitkering wegens onvoldoende bewijs van verzekering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 augustus 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een aanvraag om een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) had ingediend. Appellant, geboren in 1937, stelde dat hij van 1971 tot 1972 in Nederland had gewerkt bij de Keramiekindustrie en dat hij in die periode in Nederland had gewoond. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had de aanvraag echter afgewezen, omdat appellant niet kon aantonen dat hij verzekerd was voor de AOW. Ondanks herhaalde verzoeken van de Svb had appellant slechts summiere gegevens verstrekt over zijn verblijf en arbeidsverleden in Nederland. Informatie over zijn woonadres, de duur van het dienstverband en de aard van de verrichte werkzaamheden ontbrak volledig.

De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, omdat appellant niet met concrete verifieerbare gegevens had aangetoond dat hij gedurende de relevante periode verzekerd was voor de AOW. In hoger beroep herhaalde appellant zijn stelling dat hij in Nederland arbeid in loondienst had verricht en dat hij de naam en het adres van zijn werkgever aan de Svb had doorgegeven. De Raad constateerde echter dat de Svb, op basis van de summiere gegevens, geen aanvullende informatie kon verkrijgen van de voormalige werkgever of overheidsinstanties, aangezien de Keramiekindustrie al in 1980 was gestopt met haar activiteiten en de belastingdienst geen gegevens meer had uit de jaren 1971-1972.

De Raad kwam tot de conclusie dat, gezien de gebrekkige informatie van appellant, niet kon worden aangenomen dat hij in de periode 1971-1972 voor de AOW verzekerd was. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend.

Uitspraak

08/1327 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 januari 2008, 06/2421 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 27 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2009. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, geboren [in] 1937, heeft bij brief van 23 april 2002 een aanvraag om een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend bij de Svb. Op het aanvraagformulier heeft hij vermeld dat hij van 1971 tot 1972 in Nederland heeft gewerkt bij Keramiekindustrie [naam keramiekindustrie] in [plaatsnaam]. In deze periode zou hij in de plaats [plaatsnaam] hebben gewoond.
1.2. Bij besluit van 3 februari 2004 heeft de Svb de aanvraag van appellant afgewezen, omdat hij niet verzekerd is geweest voor de AOW.
1.3. Ter ondersteuning van zijn bezwaar tegen het besluit van 3 februari 2004 heeft appellant - onder meer - een vel papier met het briefhoofd en het firmastempel van Keramische Industrie [naam keramiekindustrie]. te [plaatsnaam] overgelegd.
1.4. Bij besluit op bezwaar van 14 april 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 februari 2004 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant niet door middel van concrete verifieerbare gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat hij gedurende de periode in geding verzekerd is geweest voor de AOW.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij in Nederland arbeid in loondienst heeft verricht en dat hij de naam en het adres van de werkgever, alsmede de gewerkte periode aan de Svb heeft doorgegeven.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De Raad constateert dat appellant, ondanks herhaalde verzoeken van de Svb, slechts summiere gegevens met betrekking tot zijn verblijf en arbeidsverleden in Nederland heeft verstrekt. Informatie over het woonadres of over de duur van het dienstverband en de aard van de verrichte werkzaamheden ontbreekt volledig. Uit de dossierstukken en het verhandelde ter zitting maakt de Raad op dat de Svb op basis van deze summiere gegevens geprobeerd heeft bij de voormalige werkgever en bij overheidsinstanties aanvullende informatie te verkrijgen, echter zonder resultaat. [naam keramiekindustrie]. heeft al in 1980 de bedrijfsactiviteiten beëindigd. Navraag doen bij de belastingdienst was niet zinvol, omdat men daar niet meer beschikt over gegevens uit 1971 - 1972. Raadpleging van de Gemeentelijke Basisadministratie, de Rijksinspectie der bevolkingsregisters en het schakelregister leverde geen gegevens op over een mogelijk verblijf van appellant in Nederland in de periode in geding, noch onder de naam [naam appellant 1] noch onder de naam [naam 2], welke laatste naam appellant in Nederland aangehouden zou hebben.
4.2. Evenals de rechtbank komt de Raad dan ook tot het oordeel dat onder deze omstandigheden niet kan worden aangenomen dat appellant in de periode 1971 - 1972 voor de AOW verzekerd is geweest.
4.3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. de Mooij en F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2009.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) W. Altenaar.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.
NW