de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 30 september 2008, 08/30
(hierna: aangevallen uitspraak),
[betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 21 augustus 2009
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2009. Appellante was vertegenwoordigd door mr. drs. E.H.A. van den Berg. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door haar moeder.
1.1. Appellante heeft bij besluit van 22 juni 2007 aan betrokkene studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende studerende toegekend voor de periode 1 juli 2007 tot en met 31 december 2007.
1.2. Bij brief van 11 augustus 2007, gezonden aan de beide hierna genoemde adressen, heeft appellante aan betrokkene meegedeeld dat na controle is geconstateerd dat het woonadres dat zij aan de IB-Groep heeft opgegeven ([adres A] in [plaatsnaam]) afwijkt van het adres waarop zij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) staat ingeschreven ([adres B] in [plaatsnaam]). Aangegeven is daarbij dat indien betrokkene haar (nieuwe) woonadres nog niet heeft doorgegeven aan de gemeente, dit binnen vier weken alsnog moet gebeuren. Verder is aangegeven dat indien het woonadres dat aan de IB-Groep is doorgegeven niet (meer) juist is, betrokkene dat ook alsnog binnen vier weken door moet geven. Betrokkene is er in die brief voor gewaarschuwd dat indien zij deze afwijking niet binnen vier weken ongedaan maakt, de haar toegekende beurs naar de norm voor een uitwonende studerende wordt omgezet in een beurs naar de norm voor een thuiswonende studerende.
1.3. Bij uitblijven van een reactie op de brief van 11 augustus 2007 heeft appellante bij besluit van 11 oktober 2007 aan betrokkene meegedeeld dat de toegekende studiefinanciering over de periode 1 juli 2007 tot en met 31 december 2007 wordt omgezet in een beurs naar de norm voor een thuiswonende studerende, als gevolg waarvan zij over die periode € 542,64 te veel toelage heeft ontvangen.
1.4. Tegen dit besluit heeft betrokkene bezwaar gemaakt. Zij heeft daarbij aangegeven dat zij niet woont op het adres [adres A] in [plaatsnaam] maar op het adres [adres A met ander huisnummer] in [plaatsnaam].
1.5. Appellante heeft dit bezwaar bij besluit van 10 december 2007 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het besluit van 10 december 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellante opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, een en ander met een bepaling over het griffierecht. De rechtbank heeft overwogen dat weliswaar sprake was van een afwijking in de adresgegevens, alsmede dat deze betrokkene kon worden verweten, maar dat de omzetting, gelet op het bepaalde in artikel 1.5, tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), niet kon worden geëffectueerd met ingang van 1 juli 2007 omdat uit de gedingstukken niet is af te leiden dat de afwijking in de maand juli 2007 was ontstaan.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat uit onder meer het besluit van 11 oktober 2007 blijkt op welk moment de afwijking is ontstaan en dat bovendien uit het bepaalde in artikel 1.5 van de Wsf 2000 niet kan worden afgeleid dat de maand waarin de afwijking is ontstaan expliciet in het besluit moet worden zijn vermeld om de omzetting te kunnen effectueren.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank die hebben geleid tot de vaststelling dat sprake was van een afwijking in adresgegevens als bedoeld in artikel 1.5 van de Wsf 2000, alsmede dat hetgeen in beroep door betrokkene naar voren is gebracht, geen grond biedt voor het oordeel dat haar van de vastgestelde adresafwijking redelijkerwijs geen verwijt zou kunnen worden gemaakt. De Raad maakt deze overwegingen tot de zijne.
4.2. De rechtbank heeft het besluit van 10 december 2007 – niettemin – vernietigd. Deze vernietiging is gebaseerd op een grond die als zodanig niet door betrokkene naar voren is gebracht. Nu het bepaalde in artikel 1.5 van de Wsf 2000 evenmin van openbare orde is, is de rechtbank buiten de omvang van het geding getreden, zodat de aangevallen uitspraak wegens strijd met artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht moet worden vernietigd.
4.3. Met appellante stelt de Raad voorts vast dat artikel 1.5 van de Wsf 2000 niet voorschrijft dat in de zogenoemde waarschuwingsbrief wordt vermeld met ingang van welke maand de afwijking in de adresgegevens is geconstateerd. De vernietiging van het besluit van 10 december 2007 berust derhalve op een onjuiste uitleg van deze bepaling.
4.4. Vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep van betrokkene ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2009.
(get.) T.J. van der Torn.