ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6570

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/4241 WUBO + 08/5245 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit inzake vergoeding voor aanschaf auto door oorlogsinvaliditeit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 augustus 2009 uitspraak gedaan over twee beroepen van appellant tegen besluiten van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Het eerste beroep betreft het niet tijdig beslissen op een bezwaarschrift dat appellant had ingediend tegen een besluit van 29 augustus 2007. Het tweede beroep richt zich tegen een besluit van 19 augustus 2008, waarin de aanvraag van appellant voor een vergoeding voor de aanschaf van een auto werd afgewezen. De Raad overweegt dat de geneeskundig adviseur tekortgeschoten is in zijn onderzoek naar de psychische klachten van appellant, die het gebruik van taxi of openbaar vervoer belemmeren. De Raad concludeert dat het besluit van 19 augustus 2008 niet op een deugdelijke motivering berust en vernietigt dit besluit. Tevens wordt verweerster opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de in deze uitspraak geformuleerde overwegingen. De Raad merkt op dat verweerster ten onrechte geen gegevens heeft opgevraagd van het (toenmalige) GAK, wat heeft geleid tot de toekenning van een periodieke uitkering aan appellant. De uitspraak benadrukt het belang van een gedegen medisch onderzoek bij aanvragen voor vergoedingen op basis van oorlogsinvaliditeit.

Uitspraak

08/4241 WUBO en 08/5245 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 20 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
In een brief van 23 juni 2008 heeft appellant bij verweerster bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaarschrift, dat hij had ingediend tegen het door verweerster op 29 augustus 2007 genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffer 1940-1945 (hierna: de Wet). Verweerster heeft appellants brief van 23 juni 2008 ter behandeling als beroepschrift naar de Raad doorgezonden.
Appellant heeft verder beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 19 augustus 2008, kenmerk BZ8031, JZ/O70/2008, ten aanzien van hem op het hiervoor genoemde bezwaarschrift alsnog genomen besluit ter uitvoering van de Wet.
Verweerster heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2009, waar appellant is verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan de Raad liggen twee beroepen van appellant ter beoordeling voor. Het eerste beroep is gericht tegen het niet tijdig beslissen op het tegen het besluit van 29 augustus 2007 ingediende bezwaarschrift. Het tweede beroep is gericht tegen het besluit van 19 augustus 2008.
2.1. Met betrekking tot het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen is, gegeven het besluit van 19 augustus 2008, de vraag aan de orde of appellant nog procesbelang heeft bij dat beroep.
2.2. De Raad stelt vast dat een dergelijk belang ontbreekt. Dit betekent dat het beroep van appellant in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
3.1. In het kader van het beroep gericht tegen het besluit van 19 augustus 2008 gaat de Raad op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
3.2. Bij besluit van 29 augustus 2007 heeft verweerster erkend dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet. Verweerster heeft bij dat besluit aan appellant met ingang van 1 oktober 2006 toegekend: de toeslag ter verbetering van zijn levensomstandigheden op grond van artikel 19 van de Wet, diverse vergoedingen en een tegemoetkoming in de kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer. Verweerster heeft verder bij dat besluit appellants aanvraag voor een periodieke uitkering en een vergoeding voor aanschaf van een auto afgewezen. Het door appellant tegen het besluit van 29 augustus 2007 gemaakte bezwaar heeft verweerster bij besluit van
19 augustus 2008 gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerster heeft alsnog aan appellant met ingang van 1 oktober 2006 een periodieke uitkering toegekend. Verweerster heeft haar afwijzende beslissing ten aanzien van een vergoeding voor de aanschaf van een auto echter gehandhaafd.
3.3. Verweerster heeft aan haar afwijzing van de vergoeding voor de aanschaf van een auto ten grondslag gelegd dat er geen medische noodzaak is op grond van appellants oorlogsinvaliditeit. Verweerster heeft daarbij in het bijzonder overwogen dat niet is gebleken dat appellant op grond van zijn psychische klachten geen gebruik kan maken van een taxi of openbaar vervoer. Daartoe heeft verweerster overwogen dat het meerijden met anderen weliswaar gepaard gaat met spanningsklachten, maar dat dit wel mogelijk is.
3.4. Appellant kan zich met dat besluit niet verenigen. Volgens hem berust het besluit op een onjuiste inschatting van de bij hem bestaande klachten. Voor hem is het vanwege zijn psychische klachten niet mogelijk gebruik te maken van welke vorm van openbaar vervoer dan ook, inclusief een taxi. Appellant rijdt slechts hoogstzelden mee met iemand, in wie hij vertrouwen heeft. Zelfs dan heeft hij last van angsten, tremoren en paniek-aanvallen.
3.5. De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het besluit van 19 augustus 2008, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hij beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
3.6. Naar aanleiding van appellants bezwaar heeft de geneeskundig adviseur van verweerster, de arts R.J. Roelofs, de medische noodzakelijkheid van de aanschaf van een auto beoordeeld. In de rapportage van december 2007 heeft de geneeskundig adviseur gesteld dat appellant geacht kan worden van een taxi gebruik te kunnen maken. Daartoe heeft de geneeskundig adviseur overwogen dat appellant gezien het sociaal rapport zich zonodig laat rijden door een kennis of vriend en hij kennelijk toch wel van het openbaar vervoer gebruik maakt, dat appellant enkele jaren geleden van een taxi gebruik heeft gemaakt en dat hij naar de hoorzitting is gekomen in de auto van zijn gemachtigde. Hoewel het zich laten vervoeren door anderen wel gepaard gaat met spanningsklachten, is het voor appellant wel mogelijk op deze manier te reizen, aldus de geneeskundig adviseur.
3.7. De Raad overweegt, gelet op het uit de gedingstukken van medische aard naar voren komende, bepaald ernstige klachtenpatroon van appellant, dat de geneeskundig adviseur een gericht medisch onderzoek had moeten instellen naar aanleiding van de door appellant gestelde psychische klachten als hij gebruik maakt van een taxi of openbaar vervoer. Door te volstaan met het noemen van de onder 3.6 aangehaalde omstandigheden, die blijkens de stukken en de toelichting daarop van appellant ter zitting een hoge mate van toevalligheid en/of van een nijpende noodzaak in zich dragen, zonder een nader medisch onderzoek in te stellen, is de geneeskundig adviseur tekortgeschoten. De Raad is daarom van oordeel dat niet gezegd kan worden dat het besluit van 19 augustus 2008 berust op een deugdelijke motivering. Het besluit kan dan ook wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet in stand blijven. De Raad zal bepalen dat verweerster een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Bij het nieuw te nemen besluit moet verweerster tevens betrekken dat appellant in zijn aanvraag ook heeft verzocht om vergoeding van de gebruikskosten van de auto.
4. De Raad merkt ten overvloede op dat verweerster ten onrechte niet voorafgaand aan het primaire besluit van 29 augustus 2007 de gegevens van het (toenmalige) GAK heeft opgevraagd. Het is uitsluitend te danken aan het feit dat appellant deze gegevens heeft opgevraagd en heeft ingebracht in bezwaar dat hem alsnog in het bestreden besluit de periodieke uitkering is toegekend.
5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de Raad niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op het tegen het besluit van
29 augustus 2007 ingediende bezwaarschrift niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 19 augustus 2008 gegrond;
Vernietigt het besluit van 19 augustus 2008;
Bepaalt dat verweerster een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Bepaalt dat verweerster aan appellant het in dit geding betaalde griffierecht ad € 35,-vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. Lammerse.
HD