ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6568

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3379 BPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van afwijzing buitengewoon pensioen op basis van verzet

In deze zaak heeft appellant beroep ingesteld tegen het besluit van de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat op 3 april 2008 is genomen. Dit besluit betreft de afwijzing van een verzoek om herziening van een eerdere aanvraag voor een buitengewoon pensioen op grond van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945. Appellant stelt dat hij betrokken is geweest bij het verzet van zijn vader en dat hij hierdoor psychische en lichamelijke klachten heeft ondervonden. De verweerster heeft het verzoek om herziening afgewezen, omdat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die de eerdere afwijzing zouden kunnen rechtvaardigen.

Tijdens de zitting op 9 juli 2009 is appellant niet verschenen, terwijl verweerster vertegenwoordigd was door J.J.G.A. Theelen. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant in zijn beroep geen nieuwe gegevens heeft ingebracht die de eerdere besluiten in een ander licht kunnen plaatsen. De Raad heeft overwogen dat de gestelde hulp bij het rondbrengen van illegale krantjes al eerder is beoordeeld en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn die de psychische gevolgen van het verzet van zijn vader onderbouwen.

De Raad concludeert dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden en verklaart het beroep ongegrond. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter A. Beuker-Tilstra, en is openbaar uitgesproken op 20 augustus 2009.

Uitspraak

08/3379 BPW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 20 augustus 2009
I PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 3 april 2008, kenmerk BZ 2007-35, JZ/Y70/2008 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2009. Appellant is daar niet verschenen, terwijl verweerster zich ter zitting heeft laten vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 26 maart 1999, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 februari 2000, heeft verweerster een door appellant, geboren in 1937, in augustus 1998 ingediende aanvraag om toekenning van een buitengewoon pensioen op grond van de Wet afgewezen. Daartoe is overwogen, samengevat, dat appellant niet is aan te merken als deelnemer aan het verzet terwijl ook geen aanleiding bestaat om appellant vanwege een ernstige verstoring van zijn levensomstandigheden tengevolge van het verzet van zijn vader met de deelnemer aan het verzet gelijk te stellen. Wat dit laatste betreft is, overeen-komstig hierover uitgebracht medisch advies, in aanmerking genomen dat niet is gebleken van een rode draad van psychisch en psychosociaal disfunctioneren van appellant vanaf de oorlog.
Het tegen laatstgenoemd besluit ingesteld beroep is door deze Raad niet-ontvankelijk verklaard, waarmee dat besluit rechtens onaantastbaar is geworden.
1.2. In mei 2007 heeft appellant zich gewend tot verweerster met een verzoek om herziening van de afwijzing van zijn eerdere aanvraag. Daartoe is aangevoerd, kort gezegd, dat hij wel degelijk - in de vorm van hulp bij rondbrengen van illegale krantjes - betrokken is geweest bij het verzet van zijn vader. Verder heeft appellant gesteld dat er bij hem altijd spanningen zijn geweest, vroeger in de vorm van bedplassen en nagelbijten, en daarna aderverstopping, een lichte toeval en een TIA, en vervolgens een CVA in 1996, en ten slotte darmkanker. Ook moest hij na een ruzie met zijn vader jarenlang bij zijn grootouders wonen, aldus appellant.
1.3. Dit verzoek heeft verweerster afgewezen bij besluit van 6 september 2007, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Overwogen is dat de gestelde hulp bij het rondbrengen van krantjes al bij de beoordeling van de eerdere aanvraag betrokken is geweest. Voorts is in aanmerking genomen dat appellant noch over zijn gestelde verzet noch over de gestelde bij hem opgetreden psychische gevolgen van het verzet van zijn vader nieuwe gegevens heeft aangevoerd.
1.4. In beroep heeft appellant aangevoerd dat verweerster zijn aandeel in het verzet van zijn vader heeft onderschat en voorts ten onrechte geen oog heeft gehad voor de door hem van dit verzet ondervonden spanningen met diverse lichamelijke aandoeningen tot gevolg.
2. Ter beantwoording staat de vraag of, gelet op hetgeen is aangevoerd, het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Hierover overweegt de Raad als volgt.
2.1. Ingevolge artikel 42a van de Wet is verweerster, op daartoe door of vanwege de belanghebbende gedane aanvraag, bevoegd een door haar gegeven definitief besluit in het voordeel van de bij dat besluit betrokkene te herzien.
Deze bevoegdheid is van discretionaire aard, hetgeen meebrengt dat de Raad het oordeel van verweerster dat geen aanleiding bestaat om terug te komen van de afwijzing van de eerdere aanvraag van appellant terughoudend dient te toetsen. Hierbij staat centraal de vraag of sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die op de eerdere besluiten een ander licht werpen.
2.2. De Raad heeft moeten vaststellen dat door appellant in het geheel geen nadere gegevens zijn ingebracht waaruit zodanige nieuwe feiten of omstandigheden kunnen blijken. Ook anderszins is daarvan in het zorgvuldigheidshalve vanwege verweerster nog ingestelde medisch onderzoek niet kunnen blijken.
3. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden en het ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard.
4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. Lammerse.
HD