ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6554

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-53 WIV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en weigering van buitengewoon pensioen op grond van de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 augustus 2009 uitspraak gedaan over de toekenning van een buitengewoon pensioen aan appellant, die als beroepsmilitair in het KNIL heeft gediend en betrokken was bij verzetsactiviteiten tijdens de Tweede Wereldoorlog. Appellant had eerder een pensioen toegekend gekregen op basis van een mate van blijvende invaliditeit van 40%, maar verzocht om herziening van dit besluit, stellende dat zijn invaliditeit door de verzetsactiviteiten was toegenomen. De Raad heeft het verzoek om herziening afgewezen, omdat er geen bewijs was van een toename van de mate van invaliditeit ten gevolge van de verzetsactiviteiten. De medische rapporten die aan de beslissing ten grondslag lagen, waren goed voorbereid en gemotiveerd. De Raad concludeerde dat de situatie van appellant weliswaar negatief was beïnvloed door de ziekte van zijn echtgenote, maar dat er geen toename van de oorlogsgerelateerde psychische klachten was vastgesteld. De Raad oordeelde dat de mate van invaliditeit van 40% niet onderschat was en verklaarde het beroep van appellant ongegrond.

Uitspraak

08/53 WIV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 20 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 20 november 2007, kenmerk JZ/K70/2007, ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet (hierna: Wet), verder: bestreden besluit.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. C. Lamphen, advocaat te Utrecht. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1920 in het voormalig Nederlands-Indië, en beroepsmilitair in het KNIL vanaf 1939, is kort na de capitulatie gevangen genomen en is vanaf begin 1943 verplicht tewerkgesteld aan de Birma-spoorweg. Op grond van verzetsactiviteiten tijdens zijn kampverblijf vanwege krijgsgevangenschap dan wel verplichte tewerkstel-ling, bestaande uit sabotage van een goederentrein en smokkel van goederen in twee kampen, is appellant gerekend tot de deelnemers aan het verzet in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet.
1.2. Bij een geneeskundig onderzoek, verricht op 30 augustus 1996 door A.S.E.P. Textor, adviserend geneeskundige van verweerster, is vastgesteld dat appellant psychische klachten heeft die deels verband houden met het door appellant gepleegde verzet en deels met kampervaringen in het algemeen. Op basis van het verzetsgerelateerde deel van de psychische klachten achtte deze adviserend geneeskundige sprake van 40% blijvende algemene invaliditeit. In navolging van dit advies heeft verweerster bij besluit van 7 november 1996 aan appellant met ingang van 1 mei 1994 een buitengewoon pensioen op grond van de Wet toegekend, berekend naar een mate van blijvende invaliditeit van 40%.
1.3. Het door appellant tegen het onder 1.2 genoemde besluit van 7 november 1996 gemaakte bezwaar is bij besluit van 5 juni 1998 ongegrond verklaard. In navolging van een nader uitgebracht rapport van de geneeskundig adviseur G.M. van der Molen van 12 mei 1998, die zich aansloot bij het onder 1.2 genoemde rapport, is het standpunt ingenomen dat de oorlogsproblematiek als geheel een mate van algemene invaliditeit veroorzaakt die is in te schatten tussen de 65 en 75%. Hiervan uitgaande achtte verweerster het met de geneeskundig adviseurs aannemelijk om ongeveer de helft van de invaliditeit op psychische gronden als direct gevolg van het verzet te schatten. De psychische klachten voor het overige en de klachten van angina pectoris en van het bewegingsapparaat zijn naar het oordeel van verweerster uit duidelijk andere oorzaken ontstaan. Het door appellant tegen dit besluit ingestelde beroep is door deze Raad bij uitspraak van 11 januari 2001, nr. 98/5311 WIV en LJN ZB9088, ongegrond verklaard.
2.1. Appellant heeft verweerster bij schrijven van 9 november 2005 verzocht om zijn pensioen op grond van de Wet te herzien, omdat de met zijn verzetsactiviteiten in verband staande invaliditeit in de loop van de jaren is toegenomen.
2.2. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de adviserend geneeskundige I.P.L. Koperberg een nader onderzoek ingesteld en op 6 september 2006 een rapport uitgebracht. In navolging van het advies van de adviserend geneeskundige heeft verweerster bij besluit van 25 september 2006 het standpunt ingenomen dat er geen aanleiding is de met het verzet in verband staande invaliditeit met een hoger percentage dan 40 te waarderen, welk besluit bij het in dit geding bestreden besluit na bezwaar is gehandhaafd.
3. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd overweegt de Raad als volgt.
3.1. Aan de onderhavige weigering ligt ten grondslag het oordeel dat geen sprake is van toename van de mate van invaliditeit ten gevolge van de verzetsactiviteiten van appellant en evenmin van een wijziging in de verhouding tussen het vervolgings- en het verzetsaan-deel in de totale invaliditeit op psychische gronden. De Raad acht het bestreden besluit op grond van het onder 2.2 genoemde medische advies, in samenhang met de onder 1.2 en 1.3 genoemde medische rapporten, deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. Bij zijn onderzoek heeft Koperberg uitgebreid stilgestaan bij de beperkingen die appellant van zijn psychische klachten ondervindt in het dagelijks leven. De Raad ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van deze medisch adviseur, inhoudende dat de situatie van appellant weliswaar in negatieve zin is gewijzigd door de ernstige ziekte van zijn echtgenote en zijn intensieve zorg voor haar, maar dat van toename van de oorlogsgerelateerde psychische klachten ten tijde van het onderzoek geen sprake was. Appellant beschikte blijkens de voorhanden zijnde gegevens nog over een behoorlijke psychische draagkracht, zeker gezien zijn leeftijd. De namens appellant in beroep ingebrachte brief van de psychiater A.A. van Loon van 10 maart 2008, in aanvulling op een rapport van 22 februari 2007 van deze psychiater dat in de bezwaarprocedure was ingebracht, kan de Raad niet tot een ander oordeel brengen. Gezien de totale beperkingen van appellant als gevolg van zijn oorlogsgerelateerde psychische klachten, waarvan de helft - zoals ook van de zijde van appellant in dit geding niet is betwist - is toe te schrijven aan het verzet van appellant, acht de Raad de mate van invaliditeit in de zin van de Wet met 40% niet onderschat.
4. Gezien het vorenstaande dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.
5. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. Lammerse.
HD