[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 22 februari 2008, 07/456 (hierna: aangevallen uitspraak),
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 21 augustus 2009
Namens appellant heeft mr. M. de Boorder, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Boorder. De IB-Groep was vertegenwoordigd door drs. P.M.S. Slagter.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Op 17 juli 2009 is het onderzoek ter zitting hervat. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Boorder. De IB-Groep was vertegenwoordigd door mr. drs. E.H.A. van den Berg.
1.1. Bij besluiten van 22 augustus 2003 heeft de IB-Groep voor appellant zijn recht op studiefinanciering voor de jaren 1999 en 2000 nader vastgesteld, alsmede bepaald welke verplichtingen uit deze vaststelling voor appellant voortvloeien.
1.2. Bij besluit van 11 oktober 2004 heeft de IB-Groep het door appellant tegen de besluiten van 22 augustus 2003 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar - kort samengevat - onverschoonbaar te laat is ingediend.
1.3. Bij uitspraak van 22 april 2005 heeft de rechtbank het door appellant tegen het besluit van 11 oktober 2004 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld.
1.4. Bij besluit op bezwaar van 23 januari 2006 heeft de IB-Groep gehandhaafd haar besluit van 6 december 2005 waarbij zij heeft geweigerd terug te komen van haar besluiten van 22 augustus 2003.
1.5. Bij uitspraak van 19 januari 2007 heeft de rechtbank het door appellant tegen het besluit van 23 januari 2006 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld.
2.1. Bij besluit van 6 maart 2007 heeft de IB-Groep afgewezen het verzoek van appellant van 24 januari 2007 om terug te komen van de besluiten van 22 augustus 2003. Dit besluit rust - kort samengevat - op de overweging dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.2. Bij besluit van 20 april 2007 heeft de IB-Groep het tegen het besluit van 6 maart 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 20 april 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe - kort samengevat - overwogen dat de IB-Groep zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in 2.1 heeft aangevoerd en op die grond heeft mogen weigeren terug te komen van de besluiten van 22 augustus 2003.
3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de IB-Groep zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd. Hij heeft gewezen op een brief van de Sociale Verzekeringsbank van 1 februari 2008, waaruit naar zijn mening blijkt dat de besluiten van 22 augustus 2003 op een onjuiste grondslag berusten.
3.2. Ter zitting van de Raad op 10 april 2009 heeft de gemachtigde van de IB-Groep naar voren gebracht dat naar zijn opvatting appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd, maar dat de IB-Groep genegen is te bezien of het door haar gevoerde herstelbeleid mogelijkheden biedt appellant tegemoet te komen. De gemachtigde heeft hierbij wel aangegeven dat hiervoor door appellant nog gegevens dienen te worden overgelegd.
3.3. De Raad heeft hierin aanleiding gezien het onderzoek ter zitting te schorsen.
3.4. Bij brief van 2 maart 2009 had de IB-Groep al aangegeven welke gegevens voor een beoordeling als bedoeld in 3.2 noodzakelijk zijn (bepaalde maandspecificaties waarom eerder bij brief van 24 januari 2003 - vergeefs - was gevraagd).
3.5. Appellant had bij brief van 8 april 2009 stukken naar de IB-Groep gezonden en de IB-Groep heeft bij brief van 21 april 2009 aan appellant gemeld dat de maandspecificaties als waarom is gevraagd door haar niet zijn ontvangen.
3.6. Bij brief van 24 juni 2009 heeft appellant aan de Raad gezonden 24 bankrekeningafschriften die betrekking hebben op betalingen en ontvangsten door hem in 1999, met als toelichting dat daaruit in combinatie blijkt dat de bijverdiennorm niet is overschreden.
3.7. Ter zitting van 10 juli 2009 is de Raad gebleken dat de IB-Groep - omdat zij van opvatting is dat appellant niet de hiervoor benodigde gegevens heeft ingezonden - geen besluit heeft genomen als bedoeld in 3.2. De gemachtigde van de IB-Groep heeft ter zitting medegedeeld dat indien de gevraagde stukken alsnog worden toegezonden zij alsnog een besluit als bedoeld in 3.2 zal nemen.
3.8. Gelet op 3.7 ligt bij de Raad slechts voor de beoordeling van de aangevallen uitspraak.
4.1. Appellant heeft in hoger beroep gronden aangevoerd die ook reeds in beroep zijn aangevoerd. De Raad ziet geen aanleiding om deze gronden anders te beoordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank deze gronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd dat die gronden niet slagen.
4.2. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft gesteld over de brief van de Sociale Verzekeringsbank van 1 februari 2008 gaat eraan voorbij dat deze brief niet ten grondslag ligt aan het verzoek van 24 januari 2007 om terug te komen van de besluiten van 22 augustus 2003. Overigens bevat deze brief geen nieuwe feiten of omstandigheden, doch slechts een beschrijving van de in 1999 en 2000 bestaande situatie.
4.3. De gronden die appellant heeft ingediend ter onderbouwing van zijn standpunt dat de besluiten van 22 augustus 2003 onjuist zijn, gaan eraan voorbij dat de rechtmatigheid van die besluiten in deze procedure niet ter toets staat. De Raad heeft in deze gronden overigens ook geen nieuwe feiten of omstandigheden kunnen ontwaren.
4.4. Het hoger beroep treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2009.
(get.) T.J. van der Torn.