ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6007

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-7258 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van medische beoordeling en gezondheidstoestand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin de weigering van een WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellant, die voor zijn uitval op 11 juni 2003 als rijwielhersteller werkte, had zich per 19 mei 2005 arbeidsongeschikt gemeld. Het Uwv had eerder al geweigerd om hem een uitkering te verlenen, en dit besluit werd in een later stadium door de rechtbank bekrachtigd. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 14 augustus 2009, waarbij de gezondheidstoestand van appellant centraal stond. De als deskundige geraadpleegde longarts C.G. Tol concludeerde in zijn rapport van 21 maart 2009 dat er geen sprake was van toegenomen beperkingen als gevolg van de longklachten van appellant. De Raad heeft de medische informatie van de behandelend longarts H.R. Pasma in overweging genomen, maar zag geen reden om het advies van de deskundige Tol niet te volgen. De Raad oordeelde dat de eerdere beslissing van het Uwv om de uitkering te weigeren terecht was, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

06/7258 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 30 november 2006, 06/418 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J. Achterveld, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Door de Raad desverzocht heeft C.G. Tol, longarts te Groningen, bij rapport van 21 maart 2009 als deskundige van verslag en advies gediend omtrent enige de gezondheidstoestand van appellant en zijn vermogen om arbeid te verrichten gerezen vragen.
Bij brief van 20 april 2009 is vanwege appellant hierop gereageerd.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 3 juli 2009, waar partijen, met kennisgeving, niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad in de eerste plaats naar hetgeen daaromtrent in de aangevallen uitspraak, gelet op de gedingstukken met juistheid, is weergegeven. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Appellant is laatstelijk voor zijn uitval op 11 juni 2003 wegens longklachten, op [vestigingsplaats] werkzaam geweest als rijwielhersteller in dienst van [werkgever] Na eerdere weigeringen van uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft appellant zich per 19 mei 2005 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Met toepassing van artikel 43 van de WAO heeft het Uwv bij besluit van 15 september 2005 aan appellant geweigerd ter zake uitkering te verlenen. Bij besluit van 24 januari 2006 (het bestreden besluit) heeft het Uwv dit besluit gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat er op grond van de beschikbare medische informatie geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan het standpunt van het Uwv dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen per 19 mei 2005 ten opzichte van de voor appellant reeds eerder vastgestelde beperkingen als gevolg van longklachten en psychische klachten, zoals deze zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 26 augustus 2004. Daarop is het door appellant ingestelde beroep door de rechtbank ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant, onder inzending van een brief van 3 januari 2007 van de behandelend longarts H.R. Pasma te Leeuwarden, aangevoerd dat sprake is geweest van een verslechtering van zijn medische situatie tussen 28 april 2004 en begin 2006.
4.1. De Raad heeft in deze brief, in samenhang met de overige omtrent appellant in de gedingstukken voorkomende medische informatie, waaronder eerdere brieven van de longarts Pasma, voldoende aanleiding gezien zich over de ontwikkeling in de gezondheidstoestand van appellant en de daaruit per 19 mei 2005 (de datum in geding) voortvloeiende beperkingen te laten voorlichten.
4.2. De als deskundige geraadpleegde longarts C.G. Tol is bij zijn rapport van 21 maart 2009 tot de conclusie gekomen dat geen sprake was van toegenomen beperkingen als gevolg van de bij appellant bestaande longklachten. Daarbij heeft de deskundige de van de behandelend longarts Pasma afkomstige medische onderzoeksresultaten betrokken.
4.3. Appellant heeft tegen het oordeel van de deskundige Tol aangevoerd dat de brief van 3 januari 2007 van zijn longarts Pasma spreekt over een verslechtering tussen april 2004 en begin 2006. Daaromtrent stelt de Raad vast dat de deskundige Tol op de hoogte was van die brief en daarmee blijkens zijn rapport rekening heeft gehouden.
4.4. Voorts heeft appellant aangevoerd dat zijn medische situatie tijdens het onderzoek door de deskundige Tol instabiel was, waardoor aan het uitgevoerde inspanningsonderzoek geen waarde kan worden toegekend. De Raad verheelt niet dat appellant ten tijde van het onderzoek met ernstige gezondheidsklachten te maken had. Daarvan heeft de deskundige Tol in zijn rapport ook melding gemaakt. De Raad stelt vast dat deze klachten er niet aan in de weg hebben gestaan om onderzoek door een longarts mogelijk te maken. De Raad gaat ervan uit dat de deskundige die klachten bij de beoordeling van de onderzoeksresultaten heeft betrokken. Verder wijst de Raad erop dat aan de deskundige gevraagd was retrospectief de vraag te beantwoorden of sprake was van toegenomen beperkingen op 19 mei 2005 in vergelijking met daarvoor, toen deze gezondheidsklachten nog niet aanwezig waren.
4.5. Naar in het hiervoor overwogene al ligt besloten ziet de Raad geen reden om het advies van de door hem geraadpleegde deskundige Tol niet te volgen. De aangevallen uitspraak waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.L. de Gier.
TM