ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5647

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4189 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank de beslissing van het Uwv om de WAO-uitkering van appellant te herzien, heeft bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 augustus 2009 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. L.S.J. de Korte, betwistte de herziening van zijn uitkering, die was verlaagd van 80-100% naar 65-80%. De rechtbank had overwogen dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsartsen en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, passend waren voor appellant, ondanks zijn psychische klachten en gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere stellingen en voegde hieraan toe dat de rechtbank een onjuiste interpretatie had gegeven aan een brief van zijn psychiater en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische situatie. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsgeneeskundige rapportages in hoger beroep bevestigden dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) een juiste weergave was van de belastbaarheid van appellant. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de medische grondslag van de schatting deugdelijke was en dat de functies die aan de beoordeling ten grondslag lagen, geschikt waren voor appellant.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van zowel medische als arbeidskundige aspecten bij de herziening van een WAO-uitkering.

Uitspraak

08/4189 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 juni 2008, 07/7859 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.S.J. de Korte, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2009. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde mr. De Korte. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L. Turnhout.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad in de eerste plaats naar hetgeen de rechtbank daaromtrent, gelet op de gedingstukken met juistheid, in de aangevallen uitspraak heeft weergegeven. De Raad vermeldt hier dat het Uwv bij besluit van 12 september 2007 (het bestreden besluit) zijn besluit van 9 november 2006 heeft gehandhaafd. Daarbij is de eerder naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% aan appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) verleende uitkering met ingang van
7 januari 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Hieraan voegt de Raad toe dat uit de in hoger beroep ingezonden stukken blijkt dat met ingang van 22 april 2008 de WAO-uitkering van appellant weer is verhoogd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak overwogen geen reden tot twijfel te hebben aan de juistheid van het oordeel van de bij de arbeidsongeschiktheidsschatting betrokken verzekeringsartsen en heeft appellant niet gevolgd in zijn stelling dat zijn psychische klachten ten tijde hier in geding waren toegenomen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de belasting in de aan de schatting ten grondslag liggende functies past binnen de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat deze functies ook overigens geschikt zijn gelet op het gevraagde opleidingsniveau en de gevraagde beheersing van de Nederlandse taal. Het beroep tegen het bestreden besluit heeft de rechtbank daarop ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellant, naast een herhaling van zijn stellingen in bezwaar en beroep, aangevoerd dat de rechtbank een onjuiste betekenis heeft toegekend aan de brief van 10 april 2007 van de behandelend psychiater R. Thomassen en ten onrechte voorbij is gegaan aan het rapport van 22 januari 2008 van de medisch adviseur J. Post. Reden waarom appellant meent dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om onderzoek door een medisch deskundige heeft gepasseerd. Daarbij heeft appellant nog gewezen op het feit dat hem over de periode van 12 januari 2009 tot 12 januari 2010 AWBZ-zorg is toegekend in de vorm van ondersteunende begeleiding.
3.2. Dienaangaande overweegt de Raad dat uit de in hoger beroep ingezonden verzekeringsgeneeskundige rapportages blijkt dat bij een beoordeling van de arbeidsongeschiktheid in 2008 geconcludeerd is dat de FML zoals deze in het onderhavige geding door de verzekeringsarts is opgesteld, onverminderd een juiste weergave vormt van de belastbaarheid van appellant. Daarbij is de gehele medische situatie van appellant door andere verzekeringsartsen dan die betrokken waren bij de hier aan de orde zijnde beoordeling wederom in beeld gebracht en is ook rekening gehouden met nieuwe ontwikkelingen in die gezondheidstoestand. Gelet hierop is de Raad van oordeel dat ten tijde hier in geding ten aanzien van appellant niet te geringe beperkingen zijn aanvaard en dat het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de medische grondslag van de schatting en de waarde die in dat verband moet worden toegekend aan de inlichtingen van de psychiater Thomassen en de opvatting van medisch adviseur Post, kan worden gevolgd.
3.3. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag heeft appellant erop gewezen dat bij de beoordeling in 2008 dezelfde functies zijn gebruikt als bij de beoordeling hier in geding en dat die functies voor appellant alsnog ongeschikt zijn geacht. Hieraan kan de Raad geen doorslaggevende betekenis toekennen. Onweersproken is van de zijde van het Uwv bij verweerschrift aangevoerd dat in al deze functies thans een opleiding op VMBO-niveau wordt vereist, waarover appellant niet beschikt, maar dat dit ten tijde hier in geding nog niet het geval was. Gelet op de zich onder de gedingstukken bevindende gegevens van deze functies volgt de Raad het Uwv hierin.
3.4. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat zijn gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal eraan in de weg staat om de functie productiemedewerker papier te vervullen. Dienaangaande heeft de bezwaararbeidsdeskundige bij rapport van
7 september 2007 een voor de Raad afdoende uiteenzetting gegeven waarom eventuele tekortkomingen in de schriftelijke beheersing van het Nederlands aan een adequate vervulling van deze functie door appellant niet in de weg behoeven te staan. Deze functie is derhalve geschikt te achten.
3.5. Het hiervoor overwogene in aanmerking nemend berust het bestreden besluit op een deugdelijke arbeidskundige grondslag.
4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.L. de Gier.
TM