ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5590

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4809 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstandsuitkering wegens niet-nakoming van arbeidsverplichtingen

In deze zaak gaat het om de opschorting en intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 1 maart 1996 een bijstandsuitkering ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen had appellant aangemeld voor een werkervaringstraject bij de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (DSW), maar appellant weigerde deel te nemen aan dit traject. Het College heeft daarop de bijstandsuitkering van appellant opgeschort en later ingetrokken, omdat hij niet aan de verplichtingen verbonden aan de uitkering voldeed.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de beslissing van de rechtbank Groningen, die had geoordeeld dat de opschorting en intrekking van de bijstandsuitkering terecht waren. De Raad stelt vast dat appellant niet is verschenen op de werkstage bij DSW, ondanks herhaalde oproepen. De Raad oordeelt dat er geen dringende redenen zijn om af te zien van de opgelegde maatregel van 50% verlaging van de bijstand gedurende een maand. De Raad wijst erop dat de sanctie in overeenstemming is met de artikelen 9 en 10 van de Maatregelenverordening, die sancties voorschrijven voor het niet nakomen van arbeidsverplichtingen.

Daarnaast behandelt de Raad het verzoek van appellant om schadevergoeding voor kosten die hij heeft gemaakt door de vertraagde betaling van zijn bijstandsuitkering. De Raad oordeelt dat er geen plaats is voor zelfstandige vergoeding van deze kosten, omdat deze voortvloeien uit de intrekking van de uitkering en niet als afzonderlijke schade kunnen worden vergoed. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

08/4809 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 1 juli 2008, 08/326 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College)
Datum uitspraak: 18 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2009. Appellant is verschenen. Het College heeft zich - met bericht - niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt met ingang van 1 maart 1996 een bijstandsuitkering, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College heeft appellant aangemeld voor het werkervaringstraject Springplank. Dit traject is gericht op mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Het doel van dit traject is deelnemers door het opdoen van werkervaring te ondersteunen bij het vinden van betaald werk.
1.2. Bij brief van 8 februari 2008 heeft het College appellant medegedeeld dat voor hem een traject is ingekocht bij de Dienst Sociale Zaken en werkgelegenheid (DSW) en hij zich op 11 februari 2008 dient te melden bij DSW. Blijkens een rapportage van DSW van 26 februari 2008 heeft appellant aan deze oproep geen gehoor gegeven.
1.3. Bij besluit van 12 februari 2008 heeft het College het recht op bijstand met ingang van diezelfde datum met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB opgeschort, op de grond dat appellant zonder opgaaf van redenen niet is verschenen op zijn werkstage bij DSW en daardoor niet heeft voldaan aan de verplichting die aan de uitkering is verbonden. Het College heeft daarbij verwezen naar artikel 17 van de WWB. Voorts heeft het College meegedeeld dat de bijstand wordt beëindigd (lees: ingetrokken) indien appellant zich niet op 13 februari 2008 meldt bij DSW voor het verrichten van de werkstage. Blijkens de onder 1.2 genoemde rapportage heeft appellant zich ook op 13 februari 2008 niet gemeld bij DSW.
1.4. Bij besluit van 13 februari 2008 heeft het College de bijstand op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB met ingang van 11 februari 2008 ingetrokken.
1.5. Bij besluit van 25 maart 2008 heeft het College de bezwaren tegen de besluiten van 12 februari 2008 en 13 februari 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover hier van belang en met een bepaling inzake griffierecht - het beroep tegen het besluit van 25 maart 2008 gegrond verklaard, het besluit van 25 maart 2008 vernietigd en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat de bijstand met ingang van 11 februari 2008 uitbetaald dient te worden onder aftrek van 50% van de bijstandsnorm gedurende één maand. Daarbij heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 30 januari 2007, LJN AZ8403, onder meer overwogen dat het College bij het niet of onvoldoende nakomen van de in artikel 9 van de WWB neergelegde arbeidsverplichtingen gehouden is met toepassing van artikel 18, tweede lid, van de WWB en de Maatregelenverordening de bijstand te verlagen. De sancties van artikel 54 van de WWB mag het College in dat geval niet opleggen. Met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding heeft de rechtbank overwogen dat appellant recht heeft op schadevergoeding bestaande uit de wettelijke rente over de ten onrechte niet betaalde WWB-uitkering. In zoverre heeft de rechtbank de gemeente Groningen veroordeeld tot vergoeding van de schade. Het verzoek van appellant om vergoeding van de kosten die hij heeft moeten maken in verband met het niet tijdig kunnen betalen van zijn vaste lasten heeft de rechtbank afgewezen, omdat appellant dit verzoek niet nader heeft onderbouwd.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat er aanleiding bestaat de maatregel van 50% gedurende één maand te matigen, reeds omdat dit hem in zijn bestaanszekerheid bedreigt. Voorts heeft hij erop gewezen dat het College hem ten onrechte heeft aangemeld voor het werkervaringstraject bij DSW. Het College heeft daarmee zijn opleidingsniveau miskend. Van hem kan in redelijkheid niet worden gevergd werkzaamheden te verrichten in het kader van de sociale werkvoorziening. Ten slotte heeft appellant, onder overlegging van nadere stukken, aangegeven dat hij kosten heeft moeten maken in verband met het niet tijdig betalen van de bijstandsuitkering. De rechtbank heeft naar zijn mening deze kosten ten onrechte niet bij de veroordeling tot schadevergoeding betrokken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor een overzicht van de in dit geding van toepassing zijnde wettelijke bepalingen verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
De maatregel
4.2. Tussen partijen is niet in geschil, en ook voor de Raad staat vast, dat appellant, door te blijven weigeren deel te nemen aan het traject bij DSW, de ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB op hem rustende verplichting om gebruik te maken van een door het College aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling en sociale activering niet is nagekomen. Uit de artikelen 9, vierde lid, en 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Maatregelenverordening volgt dat deze gedraging wordt gesanctioneerd met een verlaging van de bijstand met 50% gedurende een maand.
4.3. Met de rechtbank oordeelt de Raad dat er geen aanleiding bestaat om op basis van hetgeen appellant heeft aangevoerd aan te nemen dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt dan wel dat er een dringende reden is om af te zien van het opleggen van een maatregel. Evenmin ziet de Raad grond om aan te nemen dat de ernst van de gedraging, de mate waarin appellant de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert het College aanleiding hadden dienen te geven om de vastgestelde verlaging te matigen met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de WWB in verbinding met artikel 2, tweede lid, van de Maatregelverordening. De Raad ziet niet in dat het College het belang bij deelname aan het werkervaringstraject niet zwaarder mocht laten wegen dan de persoonlijke voorkeuren van appellant omtrent de aard van deze werkzaamheden en de omgeving waarin de werkzaamheden moesten worden verricht. De Raad merkt daarbij op dat deelname aan een werkervaringstraject is bedoeld als een tijdelijke voorziening, gericht op het bieden van ondersteuning bij het vinden van betaald werk.
De schadevergoeding
4.4. Volgens vaste rechtspraak van de Raad, dient in het kader van het bestuursrecht voor de beantwoording van de vraag of een partij schade lijdt en in welke omvang, zoveel mogelijk aansluiting te worden gezocht bij het civielrechtelijk schadevergoedingsrecht, waarbij in het bijzonder van belang is de jurisprudentie van de burgerlijke rechter betreffende de gevolgen van onrechtmatige overheidsbesluiten.
4.5. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 7 april 2009, LJN BI0588, oordeelt de Raad dat (ook) de gevolgen van een onrechtmatige intrekking van een uitkering in beginsel zijn terug te voeren op de vertraagde uitbetaling van de uitkering, althans voor zover het gaat om kosten die zijn gemaakt als gevolg van het tijdelijk gemis aan geld door die intrekking. De Raad is dan ook van oordeel dat het verzoek van appellant om veroordeling tot vergoeding van de aanmaningskosten die hem in het kader van achterstallige betaling van energie in rekening zijn gebracht en de door appellant genoemde deurwaarderskosten die hij heeft moeten maken, betrekking hebben op vergoeding van schade wegens vertraging in de voldoening van een geldsom.
4.6. Een en ander brengt mee dat er in dit geval voor zelfstandige vergoeding van de uit de vertraagde betaling van de bijstand, voortgevloeide aanmaningkosten en deurwaarderskosten, geen plaats is.
4.7. Gelet op het voorgaande dient de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en H.C.P. Venema en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2009.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) B.E. Giesen.
DW