ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5567

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3501 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag nabestaandenuitkering ANW wegens gebrek aan verzekering echtgenoot

In deze zaak heeft appellante, woonachtig in Marokko, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam die haar aanvraag om een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) had afgewezen. De aanvraag was afgewezen omdat de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW. De Centrale Raad van Beroep heeft op 6 augustus 2009 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de echtgenoot van appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor verzekering onder de ANW, aangezien hij op het moment van overlijden niet verzekerd was volgens de Marokkaanse wettelijke regeling of in een ander land. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank bevestigd en geconcludeerd dat appellante geen recht heeft op de gevraagde uitkering.

De Raad heeft in zijn uitspraak benadrukt dat de echtgenoot van appellante, hoewel hij een AOW-uitkering ontving, niet verzekerd was onder de ANW op het moment van zijn overlijden. De Raad heeft ook vastgesteld dat er geen vrijwillige verzekering tot stand is gekomen na het einde van de verplichte verzekering. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij recht heeft op een uitkering omdat zij geen andere inkomsten heeft om haar familie te onderhouden, maar de Raad heeft deze argumenten niet overtuigend genoeg geacht om tot een ander oordeel te komen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep is als vergeefs verklaard.

Uitspraak

08/3501 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 mei 2008, 07/323 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 6 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2009. Appellante is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante woont in Marokko en bezit de Marokkaanse nationaliteit. In verband met het overlijden van haar echtgenoot [in] 2006 heeft zij bij brief van 10 augustus 2006 aan de Svb verzocht aan haar een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) toe te kennen.
1.2. Bij besluit van 7 november 2006 heeft de Svb deze aanvraag afgewezen aangezien de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW en appellante evenmin aanspraak op een nabestaandenuitkering heeft door toepassing van internationale regelingen.
1.3. Bij besluit van 12 december 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 november 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij uitspraak van 20 mei 2008 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij het volgende overwogen, waarbij appellante is aangeduid als eiseres en de Svb als verweerder:
“Artikel 14 van de Anw bepaalt dat de nabestaande - onder bepaalde voorwaarden - recht heeft op nabestaandenuitkering. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, van de Anw wordt onder nabestaande verstaan: de echtgenoot van degene die op de dag van overlijden verzekerd is op grond van de Anw.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Anw is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van de Anw degene die ingezetene is of die geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
Blijkens de gedingstukken was de echtgenoot van eiseres op de dag van overlijden niet woonachtig in Nederland (hij was ten tijde van zijn overlijden woonachtig in Marokko) en verrichtte hij op de dag van zijn overlijden geen arbeid in Nederland. De echtgenoot van eiseres was op de dag van zijn overlijden dan ook niet verzekerd ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Anw.
Op grond van artikel 13a, aanhef en onder a, van de Anw wordt zo nodig in afwijking van artikel 13 en de daarop berustende bepalingen als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van de Anw voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie.
Ingevolge artikel 22, derde lid, van het Algemeen Verdrag inzake Sociale Zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko van 14 februari 1972, wordt een werknemer, wanneer hij op het tijdstip van zijn overlijden verzekerd is geweest krachtens de Marokkaanse wettelijke regeling, op de datum van zijn overlijden geacht verzekerd te zijn geweest ingevolge de Anw.
Gesteld noch gebleken is dat de echtgenoot van eiseres op de datum van zijn overlijden verzekerd was op grond van de Marokkaanse wettelijke regeling of in een ander land dan Nederland of Marokko. Dit betekent dat de echtgenoot van eiseres op de dag van zijn overlijden niet was verzekerd op grond van artikel 13a, aanhef en onder a, van de Anw.
De echtgenoot van eiseres is wel verzekerd geweest. Hij ontving een AOW-uitkering. Hij ontleende zijn verzekering ingevolge de Anw tot 1 januari 2000 aan artikel 26 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (Stb. 1998, 746, hierna: KB 746). Dit artikel is, zoals is aangegeven in het zesde lid daarvan, met ingang van 1 januari 2000 vervallen.
Ingevolge artikel 63a, eerste lid, van de Anw (zoals deze bepaling luidde tot 1 januari 2001) en artikel 2 van het Besluit vrijwillige verzekering AOW en Anw (Stb. 1990, 38, hierna: KB 38) bestond de mogelijkheid om, nadat de verplichte verzekering ingevolge de Anw was geëindigd, deze op vrijwillige basis voort te zetten. Die mogelijkheid bestond gedurende een periode van één jaar na het einde van de verplichte verzekering.
Het is de rechtbank niet gebleken dat tussen verweerder en de echtgenoot van eiseres een vrijwillige verzekering op grond van de Anw tot stand is gekomen.
Op grond van het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat verweerder op goede gronden heeft besloten dat eiseres niet voor een nabestaandenuitkering op grond van de Anw in aanmerking komt. Hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. Het bestreden besluit houdt derhalve in rechte stand. Het beroep is ongegrond.”.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij recht heeft op een uitkering ingevolge de Anw nu zij verder geen inkomsten heeft om haar familie te kunnen onderhouden.
4.1. De Raad oordeelt als volgt.
4.2. De Raad kan zich verenigen met het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten gronde gelegde overwegingen. Hetgeen door appellante in hoger beroep naar voren is gebracht heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen dan het in de uitspraak van de rechtbank neergelegde oordeel.
4.3. De Raad concludeert dat het hoger beroep vergeefs is ingesteld.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2009.
(get.) H.J. de Mooij.
(get.) W. Altenaar.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.
DW
III. DÉCISION
La Centrale Raad van Beroep (Cour d’Appel Centrale);
statue:
Confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par H.J. de Mooij en présence de W. Altenaar en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 6 Août 2009.
Les parties disposent d’un délai de six semaines à compter de la date d’envoi pour introduire un pourvoi en cassation contre cette décision devant la Cour de Cassation des Pays-Bas : Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, NL 2500 EH ’s-Gravenhage) au titre de la violation ou de la mauvaise application des dispositions concernant la notion de groupe d’assurés.