ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5489
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- R. Kooper
- C. van Viegen
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de terugvordering van bijstands kosten en de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juli 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van bijstands kosten door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De appellante, die in de periode van 1 december 1996 tot en met 30 juni 2000 bijstand ontving, had in een eerdere uitspraak van de Raad te horen gekregen dat zij in die periode een gezamenlijke huishouding voerde met haar partner, maar dit niet had gemeld. Hierdoor was zij ten onrechte bijstand ontvangen naar de norm voor een alleenstaande ouder. Het College had de terugvordering van de bijstands kosten beperkt tot de eerder genoemde periode, wat in overeenstemming was met de eerdere uitspraak van de Raad.
De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van het College ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij niet was gehoord voordat het besluit van 9 augustus 2005 werd genomen. De Raad oordeelde echter dat er geen verplichting was om appellante opnieuw te horen, aangezien het besluit een uitvoering was van een eerdere rechterlijke uitspraak. De Raad bevestigde dat het College correct had gehandeld door de terugvordering te beperken tot de periode van 1 december 1996 tot en met 30 juni 2000.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.