ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5407

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3929 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de ingangsdatum van de draagkracht voor studiefinanciering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de ingangsdatum van de draagkrachtvaststelling voor studiefinanciering werd vastgesteld. Appellant, die een studieschuld heeft, was van mening dat de ingangsdatum van de draagkrachtvaststelling op 1 januari 2006 had moeten worden vastgesteld, in plaats van op 1 augustus 2006, zoals de IB-Groep had bepaald. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 augustus 2009 uitspraak gedaan in deze zaak.

De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij reeds in november 2005 een draagkrachtformulier had verzonden en dat hij erop mocht vertrouwen dat dit formulier was ontvangen. De IB-Groep heeft echter in haar verweerschrift aangegeven dat de ingangsdatum van de draagkracht op 1 augustus 2006 is vastgesteld, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een eerdere datum rechtvaardigen. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank de argumenten van appellant afdoende heeft besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen.

De Raad heeft verder opgemerkt dat de stellingen van appellant in hoger beroep voornamelijk herhalingen zijn van wat eerder in beroep is aangevoerd, zonder wezenlijk nieuwe gezichtspunten. De IB-Groep heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding is om de hardheidsclausule toe te passen, omdat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn aangetoond. De stukken die betrekking hebben op de psychische gezondheid van appellant zijn niet relevant voor de situatie in 2006.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep geen doel treft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding, en de uitspraak is openbaar gedaan op 14 augustus 2009.

Uitspraak

08/3929 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 mei 2008, 07/181 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 14 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A. Jankie, advocaat te Den Haag. De IB-Groep was vertegenwoordigd door mr. K.F. Hofstee.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Naar aanleiding van de ontvangst in augustus 2006 van het formulier draagkrachtmeting 2006 heeft de IB-Groep bij besluit van 6 oktober 2006 appellants draagkracht voor 2006 berekend en vastgesteld dat appellant (wat 2006 betreft) vanaf 1 september 2006 niets van zijn (nog resterende) studieschuld hoeft terug te betalen.
1.2. Bij besluit van 15 januari 2007 heeft de IB-Groep het bezwaar van appellant, gericht tegen de in het besluit van 6 oktober 2006 bepaalde ingangsdatum van de draagkrachtvaststelling welke datum volgens appellant dient te worden vastgesteld op 1 januari 2006, ongegrond verklaard.
2. Gelet op het verweerschrift en het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat door de IB-Groep uiteindelijk is uitgegaan van 1 augustus 2006 als ingangsdatum van de draagkrachtvaststelling. De rechtbank heeft in de aangevoerde beroepsgronden geen reden gevonden om te oordelen dat de IB-Groep de ingangsdatum van de draagkracht had moeten vaststellen op een eerdere datum dan 1 augustus 2006. Het beroep is dan ook ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft evenals in beroep aangevoerd dat hij reeds in november 2005 een draagkrachtformulier 2006 per post heeft verzonden. Ter zitting heeft hij hieraan toegevoegd dat hij nadien zowel per fax als op het steunpunt studiefinanciering om draagkrachtvaststelling over 2006 heeft verzocht. Voorts heeft appellant herhaald dat hij gelet op plaatsgevonden hebbende (telefonische) contacten met medewerkers van de IB-Groep erop mocht vertrouwen dat het draagkrachtformulier eind 2005 was ontvangen en ten slotte heeft appellante gesteld dat de IB-Groep ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule.
4.1. De Raad stelt vast dat het geschil in hoger beroep zich beperkt tot de vraag of de ingangsdatum van de draagkrachtvaststelling over 2006 terecht is bepaald op 1 augustus 2006.
4.2. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van wat reeds in beroep is aangevoerd. Wezenlijk nieuwe gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de stellingen met betrekking tot een eerder ingediende aanvraag om draagkrachtvaststelling en het beroep op het vertrouwensbeginsel afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die grieven niet slagen.
4.3. De Raad voegt hier aan toe dat de eerst ter zitting bij de Raad geponeerde stelling dat naast verzending van een draagkrachtformulier per post eind 2005 ook per fax almede via het steunpunt studiefinanciering voorafgaande aan de maand juli 2006 om vaststelling van draagkracht is verzocht, op geen enkele wijze met feitelijke gegevens is gestaafd. De Raad gaat hier dan ook aan voorbij.
4.4. De IB-Groep heeft uiteengezet dat zij geen aanleiding ziet om toepassing te geven aan de in artikel 11.5 van de Wet studiefinanciering 2000 neergelegde hardheidsclausule. De Raad volgt de IB-groep. Er is op geen enkele wijze gebleken van (zeer) bijzondere individuele omstandigheden die nopen tot het buiten toepassing laten van de wettelijke bepalingen. De in hoger beroep overgelegde stukken met betrekking tot de psychische gezondheidstoestand van appellant zien niet op de situatie in 2006. Deze stukken bieden in het bijzonder geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het appellant niet kan worden verweten dat hij niet op een eerder moment om vaststelling van draagkracht over 2006 heeft verzocht.
4.5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
4.6. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2009.
(get.) J. Brand.
(get.) M.A. van Amerongen.
EV