ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5404
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van de veronderstelde ouderlijke bijdrage in het kader van studiefinanciering
In deze zaak gaat het om de vaststelling van de veronderstelde ouderlijke bijdrage van appellant ten behoeve van zijn dochter in het kader van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die zijn bezwaar tegen het besluit van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) ongegrond heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat de hoogte van de ouderlijke bijdrage niet afhankelijk is van het besteedbaar inkomen van de ouders, maar van het toetsingsinkomen. Appellant voerde aan dat hij de ouderlijke bijdrage niet kan betalen vanwege zijn schulden en vaste lasten, en dat hij geen contact heeft met zijn dochter, die hem geen goedkeuring heeft gevraagd voor haar studie.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 14 augustus 2009 behandeld. Tijdens de zitting is appellant in persoon verschenen, terwijl de IB-Groep werd vertegenwoordigd door mr. K.F. Hofstee. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de veronderstelde ouderlijke bijdrage slechts een rekeneenheid is voor de bepaling van de hoogte van de aanvullende beurs voor studerende kinderen. De Raad benadrukte dat het besluit van de IB-Groep geen in rechte afdwingbare vordering op appellant inhoudt, en dat hij niet verplicht is om bij te dragen in de studiekosten van zijn dochter.
Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door J. Brand, met M.A. van Amerongen als griffier.