ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5257

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-7354 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering na psychische klachten en deskundigenoordeel

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van betrokkene, die sinds 1995 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontving wegens psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, waarbij zij het oordeel van de door haar ingeschakelde psychiater als deskundige doorslaggevend achtte. De psychiater had vastgesteld dat betrokkene, als gevolg van een schizo-affectieve stoornis en een schizoïde persoonlijkheidsstoornis, meer beperkt was dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) was weergegeven.

De Raad oordeelt dat het onderzoek door de deskundige volledig en zorgvuldig is uitgevoerd. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat de deskundige Kazemier afweek van eerdere oordelen van andere psychiaters en dat er behoefte was aan een nieuwe expertise. De Raad ziet echter geen aanleiding om een nader onderzoek te gelasten, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de deskundige Kazemier zijn oordeel serieus heeft heroverwogen, ondanks de kritiek van de bezwaarverzekeringsarts.

Daarnaast wordt appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep, die zijn begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan op 12 augustus 2009 en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de herziening van de WAO-uitkering van betrokkene wordt gehandhaafd.

Uitspraak

08/7354 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 1 december 2008, 07/394 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 12 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M. Verbraaken-Vooys, advocaat te ’s-Gravenhage, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M.W. Beers. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Verbraaken-Vooys.
II. OVERWEGINGEN
1. Betrokkene ontving sinds 1995 een arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens psychische klachten, laatstelijk ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO), naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2.1. In het kader van een herbeoordeling is betrokkene op 6 december 2005 door de verzekeringsarts gezien. Voorts heeft de verzekeringsarts desgevraagd schriftelijke informatie van 9 februari 2006 van de behandelend psycholoog/psychotherapeut M.A.M. Perry alsmede een expertiserapport van 25 april 2006 van de psychiater drs. J. IJsselstein verkregen. Gelet hierop heeft de verzekeringsarts bij betrokkene medische beperkingen bij het verrichten van arbeid vastgesteld en deze weergegeven in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 20 november 2006. Op basis hiervan heeft de arbeidsdeskundige met behulp van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem functies geselecteerd en het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 50,09%.
2.2. Bij besluit van 11 juli 2006 heeft appellant de arbeidsongeschiktheidsuitkering van betrokkene met ingang van 12 september 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Bij besluit van 5 december 2006, hierna: bestreden besluit, heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 11 juli 2006 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en daarbij doorslaggevende betekenis toegekend aan het oordeel van de door haar als deskundige ingeschakelde psychiater M. Kazemier. Deze deskundige heeft in zijn rapport van 4 april 2008 betrokkene als gevolg van een schizo-affectieve stoornis en een schizoïde persoonlijkheidsstoornis op 12 september 2006 meer beperkt geacht dan was weergegeven in de FML en heeft de aan de schatting ten grondslag gelegde functies minder geschikt geacht. Door de rechtbank geconfronteerd met de reactie hierop van de bezwaarverzekeringsarts heeft de deskundige bij brief van 24 juli 2008 zijn standpunt gehandhaafd.
4.1. Appellant heeft in hoger beroep met verwijzing naar een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 16 december 2008 aangevoerd dat de deskundige Kazemier met zijn conclusies niet alleen afwijkt van het oordeel van de psychiater IJsselstein maar ook tot andere bevindingen is gekomen dan de psychiaters E. van Meekeren en L.E.E. Orthlieb-Durnes en de psycholoog/psychotherapeut Perry. Voorts is de Raad verzocht een deskundige te benoemen dan wel appellant toestemming te verlenen nogmaals een expertise te laten verrichten. De gemachtigde van betrokkene heeft daartegen verweer gevoerd.
4.2. De Raad overweegt dat in zijn vaste rechtspraak besloten ligt dat hij het oordeel van een onafhankelijke door de rechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. Met name doet zich niet de situatie voor dat de deskundige Kazemier, geconfronteerd met de kritiek van de bezwaarverzekeringsarts, zijn eigen oordeel niet serieus heeft heroverwogen. Voorts is de Raad van oordeel dat het door de deskundige verrichte onderzoek volledig en zorgvuldig is. De Raad stelt vast dat appellant in hoger beroep geen nadere medische informatie naar voren heeft gebracht, bijvoorbeeld een reactie van de door appellant ingeschakelde psychiater IJsselstein op het standpunt van deskundige-psychiater Kazemier, die een ander licht werpt op de medische situatie van betrokkene. Verder wijst de Raad er op dat het standpunt van Kazemier betreffende de ernst van de psych(iatr)ische problematiek van betrokkene wel degelijk weerklank vindt in het oordeel van een aantal beoordelaars/behandelaars van betrokkene zoals de psychiaters Van Meekeren,
Ortlieb-Durnez en E.C. van Brakel.
4.3. In het voorgaande ligt besloten dat de Raad geen aanleiding ziet tot het gelasten van een nader onderzoek door een deskundige of appellant in de gelegenheid te stellen een nadere expertise te laten verrichten.
4.4. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644, - voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 644, -, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van € 414, - wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en P.J. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) I.R.A. van Raaij.
EV