[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 17 maart 2008, 07/1491 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I.T. Martens, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, gevestigd te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2009. Appellant is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.G. Lavrijsen.
1. Appellant, laatstelijk in een werkweek van 40 uur werkzaam als chauffeur, is op 10 mei 2004 uitgevallen voor dat werk wegens rugklachten en klachten aan zijn rechter been. Eind januari 2006 heeft hij bij het Uwv een aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2. De verzekeringsarts M.H.G.M. Zweipfenning heeft appellant op 21 april 2006 onderzocht. In zijn rapport van 12 mei 2006 heeft de verzekeringsarts beschreven dat er voor appellant rugbeperkingen gelden. Verder dient rekening te worden gehouden met het beperkte gehoor. In verband met duizeligheid dient het persoonlijk risico te worden beperkt en in verband met degeneratieve afwijkingen van de rechter knie moeten zware kniebelastingen worden vermeden. Appellant mag ook geen rijdend beroep uitoefenen. Na ontvangst van inlichtingen van de cardioloog P.E. Polak achtte de verzekeringsarts geen cardiaal substraat voor de actuele borstklachten aanwezig. De verzekeringsarts heeft op basis van deze informatie en van zijn eigen onderzoek de mogelijkheden en beperkingen van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 12 mei 2006. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige W.C.H.G. Mees in een rapport van 19 juni 2006 na functieduiding het verlies aan verdienvermogen berekend op 17,96%. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 20 juni 2006 appellant een uitkering ingevolge de Wet WIA geweigerd, onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op 8 mei 2006 minder dan 35% was.
3. In de bezwaarprocedure heeft appellant brieven overgelegd van de neurologen H.M. Bos en dr. A. Boon, van cardioloog Polak en van KNO-arts L. Heijnsbroek. De bezwaarverzekeringsarts H.M.Th. Offermans is bij de hoorzitting aanwezig geweest. Hij heeft ook kennisgenomen van het dossier en de door appellant ingezonden brieven van zijn medisch specialisten. In de voorhanden gegevens zag Offermans, zo komt naar voren uit zijn rapport van 12 februari 2007, geen aanleiding het oordeel van Zweipfenning over de belastbaarheid van appellant te wijzigen. De primaire verzekeringsarts heeft rekening gehouden met de gehoor- en evenwichtsproblematiek van appellant alsmede met de verminderde belastbaarheid van het bewegingsapparaat. Voorts zijn er geen relevante cardiale afwijkingen. Wel paste Offermans de FML van 12 mei 2006 aan in verband met een aantal daarin voorkomende beperkende toelichtingen. De aldus aangepaste FML is gedagtekend 12 februari 2007. In een rapport van 13 maart 2007 heeft de bezwaararbeidsdeskundige A.G.W.P. van Gorp geconcludeerd dat de drie aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies onverminderd passend zijn te achten voor appellant en dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is. Bij besluit van 19 maart 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 juni 2006 ongegrond verklaard.
4.1. In de beroepsprocedure heeft het Uwv een rapport van de bezwaararbeidskundige R.B. van Vliet van 12 december 2007 ingediend. In dat rapport heeft Van Vliet geconcludeerd dat, gelet op de uitspraken van de Raad van 2 maart 2007 (onder meer LJN AZ9766) over de ontoelaatbaarheid van de maximering van de omvang van de maatmanfunctie, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant nader dient te worden vastgesteld op 21,8%.
4.2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar tevens bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven, met veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant en met de bepaling dat aan hem het griffierecht dient te worden vergoed. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde beperkingen en de FML van 12 mei 2006, zoals later aangepast op 12 februari 2007, voor onjuist te houden. Voorts heeft het onderzoek op zorgvuldige wijze plaatsgevonden en zijn de conclusies voldoende draagkrachtig gemotiveerd. De rechtbank is verder van oordeel dat de duizeligheidsklachten of Menière-aanvallen niet zodanig ernstig zijn dat deze leiden tot volledige arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft ook overwogen dat appellant niet valt onder de reikwijdte van de protocollen Aspecifieke lage rugpijn en Myocardinfarct, reeds omdat bij appellant cardiale afwijkingen noch aspecifieke lage rugklachten zijn vastgesteld. De rechtbank heeft ook de tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit aangevoerde beroepsgronden verworpen, evenwel met uitzondering van de grond over de maximering van de omvang van de maatmanfunctie. Omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant zonder deze maximering minder dan 35% was, zag de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand te laten.
5.1. Het hoger beroep van appellant is slechts gericht tegen de instandlating van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. Appellant heeft zijn in bezwaar en beroep al naar voren gebrachte gronden herhaald. Met name de gehoorproblematiek en de overige medische klachten, waaronder duizeligheid, zijn ernstig onderschat. Door de veelheid aan problematiek kan appellant de hem voorgehouden functies feitelijk niet vervullen. Ter ondersteuning van zijn standpunt verwijst appellant naar de verklaringen van zijn behandelaars. Ook meent appellant dat de passendheid van de functies niet naar behoren is toegelicht. Hij bestrijdt ten stelligste dat hij een magazijnwagen kan besturen.
5.2. Evenals de rechtbank heeft de Raad in de voorliggende stukken onvoldoende aanknopingspunten gevonden om tot de conclusie te komen dat de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen hen tot onjuiste of niet naar behoren onderbouwde conclusies hebben geleid. Met betrekking tot de gestelde duizeligheids- en gehoorklachten overweegt de Raad dat de beschikbare informatie van de neuroloog Bos en KNO-arts Heijnsbroek uitdrukkelijk is meegewogen door deze (bezwaar)verzekeringsartsen. Ook in hoger beroep is niet aannemelijk gemaakt dat in de FML de mogelijkheden van appellant tot het verrichten van arbeid te rooskleurig zijn weergegeven.
5.3. De Raad stelt verder vast dat ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling verzekeringsgeneeskundige protocollen arbeidsongeschiktheidswetten met ingang van 6 maart 2006 bij de beoordeling van aspecifieke lage rugpijn en myocardinfarct gebruik wordt gemaakt van de protocollen Aspecifieke lage rugpijn en Myocardinfarct als hulpmiddel bij de beoordeling van een aanvraag van, onder andere, een uitkering op grond van de Wet WIA die na die datum wordt ontvangen. De door appellant gedane aanvraag is eind januari 2006 door het Uwv ontvangen en hoefde daarom dus niet aan genoemde protocollen te worden getoetst, nog daargelaten de vraag of de protocollen inhoudelijk wel van toepassing zijn op de problematiek van appellant, zoals ook door de rechtbank is overwogen.
5.4. Met de rechtbank is de Raad voorts van oordeel dat in de rapporten van de (bezwaar)arbeidsdeskundigen Mees en Van Gorp, achtereenvolgens van 17 oktober 2006 en 13 maart 2007, de passendheid van de functies toereikend is gemotiveerd. Ter zitting is door de vertegenwoordiger van het Uwv - in aanvulling op het verweerschrift - uitdrukkelijk bevestigd dat in de functie magazijnmedewerker gewerkt wordt met een verrijdbare magazijnwagen die door het middenpad van het magazijn geduwd dan wel getrokken wordt. Van een rijdend beroep is derhalve geen sprake. De door appellant getrokken vergelijking met het rijden op een heftruck gaat dan ook mank.
6. Uit de overwegingen 5.1 - 5.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
De Centrale Raad van Beroep:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2009.