ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5037

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4402 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag tot erkenning als burger-oorlogsslachtoffer in het kader van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1933 te Bandoeng, een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. Appellante stelt dat zij en haar gezin tijdens de Bersiapperiode in levensgevaarlijke omstandigheden hebben geleefd, waarbij hun woning herhaaldelijk werd belaagd door extremisten. De Raad voor de Rechtspraak heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, waarbij getuigenissen van gezinsleden en historische documentatie zijn betrokken.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de verweerster, de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, in haar besluit van 9 juli 2008 ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake was van levensbedreigende omstandigheden. De Raad concludeert dat er voldoende bewijs is dat appellante en haar gezin daadwerkelijk blootstonden aan ernstige bedreigingen, wat in strijd is met de eerdere afwijzing van de aanvraag.

De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerster opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van appellante zijn vergoed. De uitspraak is gedaan op 23 juli 2009 door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.J. Schaap als leden. De griffier K. Moaddine was ook aanwezig tijdens de uitspraak.

Uitspraak

08/4402 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 23 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 9 juli 2008, kenmerk BZ 8245, JZ/W60/2008 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2009. Namens appellante is daar verschenen mr. J.C.M. van Berkel, advocaat te Sittard, terwijl verweerster zich ter zitting heeft laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. In juni 2007 heeft appellante, geboren in 1933 te Bandoeng in het voormalige Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend om krachtens de Wet te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor, onder meer, de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet. Daartoe heeft appellante aangevoerd dat zij ten gevolge van haar oorlogservaringen in het voormalige Nederlands-Indië gezondheidsklachten, waaronder psychische klachten, heeft gekregen. In dit verband heeft appellante als relevante oorlogservaringen vooral aangevoerd dat het gezin waartoe zij behoorde tijdens de naoorlogse periode van ongeregeldheden (Bersiapperiode) te Bandoeng vanuit een levensgevaarlijke situatie hun woning aan de Poengkoerweg heeft moeten ontvluchten naar een beschermingskamp aan de Menadostraat aldaar. Appellante heeft in het bijzonder erop gewezen dat hun woonhuis, nadat buren reeds waren vermoord en hun gezin als laatste Nederlandse gezin in de buurt was overgebleven, avond aan avond werd belaagd door extremisten waarbij met kap- en steekmessen door de (bamboe-)wanden werd gestoken, en dat zij pas na geruime tijd door een bevrijdingsgroep naar het Menadokamp konden worden geëvacueerd.
1.2. Bij besluit van 13 december 2007, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerster op deze aanvraag afwijzend beslist. Daartoe is overwogen, samengevat, dat niet is komen vast te staan dat er sprake was van levensbedreigende omstandigheden voorafgaand aan of tijdens de evacuatie naar een beschermingskamp tijdens de Bersiapperiode.
1.3. In bezwaar en beroep is namens appellante, onder verwijzing naar verklaringen van andere leden van het gezin en naar ervaringen van een ander gezin uit de buurt alsmede naar historische gegevens over de situatie te Bandoeng na de Japanse capitulatie, gemotiveerd betoogd dat hun gezin toentertijd wel degelijk heeft blootgestaan aan zeer levensbedreigende omstandigheden.
2. De Raad staat voor de vraag of, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, het bestreden besluit in rechte kan standhouden.
Die vraag beantwoordt de Raad op de hierna volgende gronden ontkennend.
2.1. Blijkens de gedingstukken hebben meerdere gezinsleden de door appellante gemelde omsingelingen van hun huis en het doorsteken van de wanden door extremisten bevestigd. Op grond van die getuigenissen en de eigen verklaringen van appellante, bezien in onderling verband met de onder de gedingstukken aanwezige historische documentatie waaruit blijkt dat toentertijd te Bandoeng voor de Nederlanders een zeer kritieke situatie was ontstaan en met specifieke informatie over een ander, nabijwonend gezin dat kort tevoren kans had gezien te vluchten, acht de Raad - anders dan verweerster - wel voldoende aannemelijk dat hier sprake is geweest van een dermate ernstige, direct tegen (het gezin van) appellante gerichte bedreiging door de extremisten, met ook een begin van uitvoering, dat van directe betrokkenheid bij ongeregeldheden in de zin als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder f, van de Wet dient te worden gesproken.
3. Het voorgaande brengt de Raad tot de slotsom dat de bij het bestreden besluit gehandhaafde afwijzing van de aanvraag van appellante berust op een ondeugdelijke grondslag nu hierbij ten onrechte niet is aanvaard dat appellante heeft blootgestaan aan oorlogsgeweld in de zin van de Wet. Daarom dient dit besluit, als genomen in strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te worden vernietigd.
4. De Raad acht, ten slotte, termen aanwezig om verweerster met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep tot een bedrag van € 644,- aan kosten van rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat verweerster een nieuw besluit zal nemen met in acht neming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Veroordeelt verweerster in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,-, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat verweerster aan appellante het door haar betaalde griffierecht van € 35,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) K. Moaddine.
HD