ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5036

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6388 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om vergoeding van verpleeghulp en reiskosten op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2009 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om vergoeding van verpleeghulp en reiskosten door appellante, die in 1974 als vervolgde is erkend. Appellante had verzocht om vergoeding van de kosten van verpleeghulp voor 8 uren per dag gedurende 6 dagen per week, alsook reiskosten, met de stelling dat haar gezondheidssituatie ernstig was verslechterd door een Lithium-vergiftiging. De Raad heeft het bestreden besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad beoordeeld, dat op 24 augustus 2007 was genomen. Dit besluit had de vergoeding van 16 uren huishoudelijke hulp per week tot 1 mei 2007 goedgekeurd, maar de verdere aanvraag afgewezen.

De Raad heeft vastgesteld dat de verergering van appellantes gezondheid niet uitsluitend te wijten was aan de Lithium-vergiftiging, maar ook aan andere aandoeningen, waaronder de ziekte van Parkinson. De Raad heeft de medische rapporten en verklaringen van de behandelend artsen, waaronder psychiater dr. A. Naftali en neuroloog Y. River, in overweging genomen. De Raad concludeerde dat de beperkingen van appellante niet zodanig waren dat meer dan 8 uren huishoudelijke hulp per week noodzakelijk waren. De Raad heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, omdat het bestreden besluit naar zijn oordeel voldoende was gemotiveerd en voorbereid.

De uitspraak benadrukt het belang van medische onderbouwing bij aanvragen voor vergoedingen in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. De Raad heeft geen aanleiding gezien om proceskosten te vergoeden, aangezien er geen termen aanwezig waren om dit te rechtvaardigen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

07/6388 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats], Israël (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 23 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 24 augustus 2007, kenmerk BZ 46594, JZ/I/70/2007 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2008, na aanhouding voortgezet op 11 juni 2009. Voor appellante is daar verschenen mr. drs C. Lamphen, advocaat te Utrecht, terwijl verweerster zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren in 1933, is in 1974 erkend als vervolgde in de zin van de Wet. Hierbij is, onder toekenning van een vergoeding van de kosten van 8 uren huishoudelijke hulp per week, aanvaard dat de psychische klachten en de gebitsklachten van appellante in het vereiste verband staan met de door haar ondergane vervolging. Ten aanzien van de nader opgetreden rugklachten van appellante is een zodanig verband niet aanvaard.
1.2. In november 2005 heeft appellante zich tot verweerster gewend met een verzoek om vergoeding van de kosten van verpleeghulp voor 8 uren per dag gedurende 6 dagen per week en reiskosten. Hiertoe heeft appellante aangevoerd dat haar gezondheidssituatie zeer ernstig is verslechterd als gevolg van een in oktober 2005 doorgemaakte Lithium-vergiftiging, zijnde Lithium het medicijn dat zij reeds jaren gebruikte vanwege haar manisch-depressieve toestand. Dat verzoek heeft verweerster bij het, na bezwaar genomen bestreden besluit in zoverre gehonoreerd dat aan appellante een vergoeding van 16 uren per week huishoudelijke hulp/verzorgingshulp is toegekend tot 1 mei 2007. Hiertoe heeft verweerster overwogen, kort samengevat, dat de gevolgen van de causaal te aanvaarden Lithium-vergiftiging tijdelijk zijn geweest, terwijl de toegenomen verzor-gingsbehoefte voor het overige voortvloeit uit beperkingen als gevolg van niet aan de vervolging toe te schrijven aandoeningen, waaronder met name de inmiddels - naast een darmaandoening - bij appellante opgetreden ziekte van Parkinson.
1.3. In beroep is namens appellante onder uitvoerige toelichting het standpunt ingenomen dat de gevolgen van de Lithium-vergiftiging ernstig waren en nog steeds zijn, en tot een blijvende verslechtering van haar algehele gezondheidssituatie hebben geleid. Hierbij is onder meer verwezen naar een verklaring van 18 november 2007 van de appellante behandelend psychiater dr. A. Naftali.
2. De Raad dient de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hiertoe wordt overwogen als volgt.
2.1. Blijkens de gedingstukken is het hiervoor weergegeven standpunt van verweerster primair ontleend aan het rapport van een in bezwaar op haar verzoek door de arts Y. Engelberg in december 2006 ingesteld medisch onderzoek van appellante, waarbij - onder meer - ook recente informatie van de appellante behandelend psychiater Naftali voornoemd en van de appellante behandelend neuroloog Y. River ter beschikking stond. In dit rapport is aangegeven dat er bij appellante ten tijde van het onderzoek als gevolg van de Lithium-vergiftiging weliswaar geen psychotische symptomen meer waren, maar dat nog wel sprake was van een sterk verhoogde prikkelbaarheid, depressiviteit en snelle vermoeibaarheid, mogelijk ook als bijwerking van het ter vervanging van de Lithium voorgeschreven medicijn Lamictal. Verder is in dit rapport aangegeven dat de toege-nomen beperkingen van appellante ten tijde van het onderzoek, te weten de instabiliteit in lopen en staan en de snelle vermoeibaarheid worden veroorzaakt door de niet aan de vervolging toe te schrijven ziekte van Parkinson, en dat de depressieve klachten op zich geen beperking geven in het uitvoeren van huishoudelijke taken. De geneeskundig adviseur van verweerster, de arts A.M. Ohlenschlager, heeft op basis van dit rapport en gezien nadere informatie van de neuroloog River bij advies van 9 juli 2007 geconclu-deerd dat de causale beperkingen vanaf 22 april 2007 niet meer zodanig zijn dat meer dan 8 uren huishoudelijke hulp per week aangewezen is te achten.
2.2. De Raad acht het bestreden besluit op grond van genoemd rapport en advies naar behoren voorbereid en gemotiveerd.
In de voorhanden medische en andere gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunt gevonden om het hierin vervatte, door verweerster gevolgde medisch standpunt onjuist te oordelen. Met name acht de Raad niet medisch onderbouwd, ook niet met de namens appellante nog overgelegde nadere verklaring van de psychiater Naftali, dat sprake is van blijvend toegenomen beperkingen van appellante als gevolg van de Lithium-vergiftiging. Daarentegen is aan de beschikbare informatie van de neuroloog River te ontlenen dat de beperkingen als gevolg van de ziekte van Parkinson ernstig waren en zijn, ook al vóór het tijdstip van de Lithium-vergiftiging.
3. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden, zodat het ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard.
4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) K. Moaddine.
HD