[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 10 juli 2007, 06/2564 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 31 juli 2009
Namens appellant heeft mr. A. Reitsma, jurist bij CNV Hout en Bouw, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Reitsma. Het Uwv was vertegenwoordigd door T. Hollander.
Bij beslissing van 11 mei 2009 is het onderzoek heropend.
Vervolgens hebben partijen toestemming gegeven om het onderzoek ter zitting achterwege te laten.
1.1. Appellant was werkzaam als onderhoudstimmerman toen hij op 11 juni 1999 met psychische klachten, gevolgd door schouderklachten, uitviel. De rechtsvoorganger van het Uwv heeft aan appellant in aansluiting op de wettelijke wachttijd een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. De voor het Uwv werkzame arts J.J. Smits heeft appellant op 24 januari 2006 onderzocht. In het rapport van dit onderzoek zijn de klachten van appellant beschreven, alsmede het resultaat van het onderzoek. Smits heeft de mogelijkheden en beperkingen van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 24 januari 2006. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige A. Weistra in een rapport van 27 april 2006 na functieduiding het verlies aan verdienvermogen berekend op 42,28%. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 29 mei 2006 de WAO-uitkering met ingang van 28 juni 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2. In de bezwaarprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts T. Miedema gerapporteerd. In zijn rapport van 2 oktober 2006 heeft hij aangegeven dat de primaire medisch beoordeling in stand kan blijven. De bezwaararbeidsdeskundige M.E. van der Molen heeft in haar rapport van 11 oktober 2006 opnieuw de geduide functies beoordeeld. De eerder geselecteerde functie van controleur (sbc-code 267060) is door haar geschrapt. Er resteerden volgens Van der Molen voldoende functies om de schatting op te baseren.
Van der Molen heeft daarna het verlies aan verdienvermogen berekend en vastgesteld op 42,62 %. Vervolgens verklaarde het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 mei 2006 bij zijn besluit van 13 oktober 2006 (hierna: besluit 1) ongegrond.
3. Hangende het tegen besluit 1 ingestelde beroep heeft het Uwv op 2 februari 2007 een nieuw besluit op bezwaar (hierna: bestreden besluit) genomen. In dat bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 mei 2006 gegrond verklaard, over de periode van 28 juni 2006 tot 3 april 2007 is de WAO-uitkering van appellant berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en met ingang van 3 april 2007 is de WAO-uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Daaraan lag ten grondslag een rapport van de bezwaarverzekeringsarts Miedema van 2 februari 2007. Miedema heeft een aantal zogeheten beperkende toelichtingen op de normaalwaarden uit de FML geschrapt en een nieuwe FML, gedateerd 7 december 2006, opgesteld. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige Van der Molen opnieuw gerapporteerd. In haar rapport van 1 februari 2007 heeft zij aangegeven dat de schatting kan worden gebaseerd op de functies van productiemedewerker textiel (sbc-code 272043), productiemedewerker confectie (sbc-code 272042) en chauffeur bijzonder vervoer (sbc-code 282101). De mate van arbeidsongeschiktheid is door haar berekend op 42,47%, later gecorrigeerd naar 54,48%.
4. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank onderschreef - kort samengevat - de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
5. In hoger beroep keert appellant zich slechts tegen de ongegrondverklaring van het beroep tegen het bestreden besluit. Indien het Uwv gelijk per 28 juni 2006 de functies had geduid die nu pas in beroep zijn (bij)geduid, dan was de WAO-uitkering van appellant per die datum berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%, zo betoogt appellant. Dit was voor appellant een gunstiger en redelijker uitkomst dan die welke nu in het bestreden besluit is neergelegd: tot 3 april 2007 80 tot 100% en daarna 45 tot 55%. Ten slotte is appellant van mening dat de functies van productiemedewerker textiel en productiemedewerker confectie in medisch opzicht niet voor hem geschikt zijn. Appellant heeft stramme vingers en kan geen priegelwerk, zoals dat voorkomt in de functie van productiemedewerker textiel (sbc-code 272043), verrichten. In de functies behorende tot sbc-code 272042 is sprake van een te hoge belasting op de items deadlines en bovenschouder actief zijn.
6. Naar aanleiding van de in hoger beroep ingediende beroepsgronden overweegt de Raad als volgt.
6.1. De bezwaarprocedure brengt naar haar aard mee dat het Uwv gebreken in de besluitvorming kan herstellen. De Raad is niet gebleken dat appellant door het maken van bezwaar in een slechtere positie terecht is gekomen dan zonder dat bezwaar mogelijk zou zijn. Appellant heeft niet onderbouwd waarom het uiteindelijk genomen bestreden besluit ongunstig(er) voor hem is. De eerste beroepsgrond leidt derhalve niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
6.2. De andere beroepsgrond heeft betrekking op de medische passendheid van een tweetal aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies. Dezelfde beroepsgrond heeft appellant ook in beroep naar voren gebracht. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak deze beroepsgrond besproken en uitvoerig gemotiveerd waarom deze naar haar oordeel niet slaagt. De Raad stelt zich achter dit oordeel en de daartoe door de rechtbank gebezigde overwegingen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Uit de overwegingen 5 tot en met 6.2 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover in hoger beroep aangevochten, dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2009.
(get.) T.J. van der Torn.