ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4973

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2213 WAO + 08-3299 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de hoogte van het dagloon en de arbeidsongeschiktheid van appellante

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zij bezwaar had aangetekend tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 17 oktober 2006. Dit besluit had betrekking op de ongewijzigde vaststelling van haar WAO-uitkering na herbeoordeling. Appellante, die sinds 1983 arbeidsongeschikt is, stelde dat het Uwv ten onrechte haar bezwaar tegen de hoogte van het dagloon niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank oordeelde dat het Uwv het bezwaar ten onrechte had beoordeeld als gericht tegen de hoogte van het dagloon en vernietigde het besluit van het Uwv. Het Uwv had vervolgens een nieuw besluit op bezwaar genomen, maar appellante bleef van mening dat de hoogte van het dagloon niet correct was vastgesteld.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het bezwaar niet gericht was tegen de hoogte van het dagloon. De Raad stelde vast dat appellante met haar bezwaar beoogde de aanpassing van het dagloon waarop haar uitkering was gebaseerd. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 september 2006 niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De Raad concludeerde dat het besluit van 17 oktober 2006 vernietigd moest worden, omdat het Uwv niet had ingegaan op de stellingen van appellante over de urenomvang en de maatmanfunctie.

De Raad oordeelde verder dat het nieuwe besluit op bezwaar van 19 maart 2008 geen rechtsgrondslag meer had, waardoor dit besluit ook vernietigd werd. Tot slot werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-- en werd bepaald dat het Uwv het griffierecht van € 145,-- moest vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 31 juli 2009.

Uitspraak

08/2213 WAO + 08/3299 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 februari 2008, 06/5641 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 31 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.A.M. Staal, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een nieuw besluit op bezwaar van
19 maart 2008 overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Staal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.F. de Roy van Zuydewijn.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is in 1983 uitgevallen voor haar werk in dienst van de Stichting tehuizen voor gehandicapten. Aansluitend aan de wachttijd is haar een volledige uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend.
1.2. Bij besluit van 19 september 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante na herbeoordeling ongewijzigd vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. Appellante heeft in bezwaar aangevoerd dat zij het eens is met de mate van arbeidsongeschiktheid maar dat zij als huishoudelijke medewerker 40 uur per week werkzaam is geweest en geen 36, zoals door het Uwv is aangenomen. Tevens heeft appellante gesteld dat zij laatstelijk voor haar uitval werkzaam was als pedagogisch medewerker en ook als zodanig werd betaald. Appellante heeft het Uwv verzocht het aantal uren en het inkomen waarop haar uitkering is gebaseerd, aan te passen.
1.4. Bij besluit van 17 oktober 2006 heeft het Uwv het bezwaar, voor zover gericht tegen de dagloonberekening niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend, en met betrekking tot de mate van arbeidsongeschiktheid ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 17 oktober 2006 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Hiertoe heeft zij vastgesteld dat de bezwaren van appellante zijn gericht tegen het aantal voor de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid gehanteerde uren en tegen de maatmanfunctie die voor de schatting is gebruikt. Derhalve heeft het Uwv het bezwaar ten onrechte beoordeeld als gericht tegen de hoogte van het dagloon. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv het bezwaar dan ook ten onrechte gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat het Uwv in het besluit van 17 oktober 2006 ten onrechte niet is ingegaan op de stellingen van appellante omtrent de urenomvang en de wisseling van de maatmanfunctie. De motivering van het besluit is neergelegd in een toelichting en ten onrechte niet in het besluit zelf. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een onzorgvuldig voorbereid besluit, dat wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel geen stand kan houden.
2.2. Het Uwv heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak het in rubriek I genoemde besluit op bezwaar van 19 maart 2008 genomen. Bij dit besluit is het bezwaar van appellante alsnog gedeeltelijk gegrond verklaard met betrekking tot de hoogte van het maatmanloon en de urenomvang. Voor de motivering is verwezen naar de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 13 maart 2008. Daarin is aangegeven dat er in 1984 goede overwegingen zijn geweest om de maatman vast te stellen op het werk van huishoudelijk medewerker. Het slechts tijdelijk verrichte werk als groepleider wordt niet aangemerkt als maatgevend. Bij een herberekening van het maatmanloon is uitgegaan van € 12,60 bij een urenomvang van 40 per week in vergelijking tot de oorspronkelijk aangehouden € 11,31 bij een urenomvang van 36. Deze wijzigingen hebben geen invloed op de eerder vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep niet gericht is tegen de vaststelling van de hoogte van het dagloon. Tegen het nadere besluit van 19 maart 2008 heeft appellante ook aangevoerd dat de hoogte van het dagloon en het maatmanloon ten onrechte niet zijn gebaseerd op het werk van groepsleider.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Naar het oordeel van de Raad kan appellante worden gevolgd in haar grief dat met het bezwaar is beoogd te komen tot aanpassing van de hoogte van het dagloon waarop de berekening van de uitkering is gebaseerd. De rechtbank heeft dus ten onrechte geoordeeld dat het bezwaar niet gericht was tegen de hoogte van het dagloon. Het hoger beroep slaagt derhalve en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
4.2. De Raad heeft zich vervolgens beraden op de vraag of er aanleiding bestaat om na vernietiging van de aangevallen uitspraak de zaak naar de rechtbank terug te wijzen. In aanmerking nemend dat de zaak naar zijn oordeel geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft, beantwoordt de Raad die vraag ontkennend.
4.3. De Raad zal daarom het besluit van 17 oktober 2006 beoordelen in het licht van hetgeen daartegen door appellante is aangevoerd en overweegt dienaangaande als volgt.
4.4. Uitgaande van hetgeen appellante gedurende de gehele procedure in bezwaar, beroep en hoger beroep heeft bedoeld te bewerkstelligen, namelijk een verhoging van het dagloon waarop haar uitkering sinds 1984 is gebaseerd, stelt de Raad vast dat het besluit van 19 september 2006 daarover niet gaat. Reeds om die reden had het Uwv het bezwaar van appellante tegen dat besluit niet-ontvankelijk moeten verklaren. Nu het Uwv dat heeft nagelaten, is het beroep gegrond en moet het besluit op bezwaar van 17 oktober 2006 worden vernietigd. De Raad zal onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) appellante niet-ontvankelijk verklaren in haar bezwaar.
4.5. Het voorgaande brengt tevens mee dat aan het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak gegeven nieuwe besluit op bezwaar van 19 maart 2008 de rechtsgrondslag is komen te ontvallen, zodat de Raad dit besluit - ambtshalve - zal vernietigen.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 17 oktober 2006 gegrond en vernietigt dat besluit;
Verklaart appellante niet-ontvankelijk in haar bezwaar tegen het besluit van
19 september 2006;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 19 maart 2008 gegrond en vernietigt dat besluit;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 644,--;
Bepaalt dat het Uwv het door appellante in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht ad € 145,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.C.A. Wit.
EV