ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4943

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3856 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift inzake WW-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat appellant had ingediend tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had een WW-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had deze aanvraag geweigerd op de grond dat appellant verwijtbaar werkloos was geworden. Het Uwv had echter wel een bedrag van € 2.234,65 aan appellant betaald, dat later door het Uwv werd teruggevorderd. Appellant diende op 10 juni 2005 een bezwaarschrift in tegen het besluit van het Uwv, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank 's-Hertogenbosch had in een eerdere uitspraak overwogen dat de brief van 19 mei 2005 geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het Uwv het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk had verklaard, zij het op een onjuiste grond. De rechtbank had echter in het dictum van de uitspraak vermeld dat het beroep gegrond was verklaard, wat niet overeenkwam met de overwegingen. Dit werd later door de rechtbank gecorrigeerd, maar appellant stelde dat deze rectificatie in strijd was met de rechtszekerheid.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank in haar overwegingen duidelijk had gemaakt dat het beroep ongegrond was, en dat de rectificatie van de rechtbank geen strijd met de rechtszekerheid opleverde. De Raad bevestigde de gerectificeerde uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

07/3856 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 10 mei 2007, 06/2459 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 augustus 2009.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2009. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
II. OVERWEGINGEN
1. Het Uwv heeft de door appellant aangevraagde WW-uitkering blijvend geheel geweigerd op de grond dat appellant verwijtbaar werkloos is geworden. Niettemin heeft het Uwv een bedrag van € 2.234,65 aan appellant betaald. Bij besluit van 20 januari 2004 heeft het Uwv dit bedrag van appellant teruggevorderd. Bij brieven van 19 mei 2005 en
7 juni 2005 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat nog geen betaling is ontvangen. Appellant is daarbij verzocht alsnog tot betaling over te gaan. Appellant heeft op 10 juni 2005 een bezwaarschrift ingediend. Bij het bestreden besluit van 5 april 2006 heeft het Uwv het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard. Het Uwv heeft daarbij overwogen dat de brieven van 19 mei 2005 en 7 juni 2005 geen besluiten zijn als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het bezwaar, voor zover dat gericht is tegen het besluit van 20 januari 2004, niet tijdig is ingediend.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de brief van 19 mei 2005 geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en dat het Uwv had kunnen volstaan het bezwaarschrift reeds om deze reden niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank overweegt verder dat het Uwv het bezwaarschrift derhalve terecht, zij het deels op een onjuiste grond, niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep dan ook ongegrond zal worden verklaard. In het dictum van de uitspraak is echter vermeld dat het beroep gegrond verklaard is.
2.2. Bij brief van de griffier van de rechtbank van 1 juni 2007 is partijen een gerectificeerde uitspraak toegezonden. In deze gerectificeerde uitspraak is het woord “gegrond” in het dictum gewijzigd in “ongegrond”.
3. In hoger beroep voert appellant aan dat zijn beroep door de rechtbank gegrond is verklaard en dat het in strijd met de rechtszekerheid is om, zonder nadere motivering, deze uitspraak twee weken later te rectificeren.
4. Met betrekking tot hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd overweegt de Raad als volgt.
4.1. Uit de overwegingen van de rechtbank blijkt onmiskenbaar dat de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond achtte. Dat dit per abuis niet in het dictum van de aangevallen uitspraak is vermeld, is naar het oordeel van de Raad dan ook aan te merken als een kennelijke misslag. De door de rechtbank aangebrachte rectificatie is dan ook niet in strijd met de rechtszekerheid.
4.2. De aangevallen - gerectificeerde - uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2009.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) P. Boer.
BvW