ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4943
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- P. Boer
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift inzake WW-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat appellant had ingediend tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had een WW-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had deze aanvraag geweigerd op de grond dat appellant verwijtbaar werkloos was geworden. Het Uwv had echter wel een bedrag van € 2.234,65 aan appellant betaald, dat later door het Uwv werd teruggevorderd. Appellant diende op 10 juni 2005 een bezwaarschrift in tegen het besluit van het Uwv, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank 's-Hertogenbosch had in een eerdere uitspraak overwogen dat de brief van 19 mei 2005 geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het Uwv het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk had verklaard, zij het op een onjuiste grond. De rechtbank had echter in het dictum van de uitspraak vermeld dat het beroep gegrond was verklaard, wat niet overeenkwam met de overwegingen. Dit werd later door de rechtbank gecorrigeerd, maar appellant stelde dat deze rectificatie in strijd was met de rechtszekerheid.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank in haar overwegingen duidelijk had gemaakt dat het beroep ongegrond was, en dat de rectificatie van de rechtbank geen strijd met de rechtszekerheid opleverde. De Raad bevestigde de gerectificeerde uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskostenveroordeling.