ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4922

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3315 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de Raadskamer WUV inzake uitkering vervolgingsslachtoffers

In deze zaak heeft appellant beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat op 28 april 2008 is genomen. Dit besluit betreft de definitieve berekening van de aan appellant toekomende uitkering over de jaren 2005 en 2006, waarbij het vermogen van appellant per 1 augustus 2005 is vastgesteld op € 60.216,47. Appellant, geboren in 1938 en erkend als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, heeft bezwaar gemaakt tegen deze berekeningsbeslissing, omdat hij van mening is dat de BV, waar hij een vordering op heeft, niet in staat is om deze vordering te voldoen. De Raad heeft op 11 juni 2009 de zaak behandeld, waarbij appellant aanwezig was en verweerster vertegenwoordigd werd door mr. T.R.A. Dircke.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad heeft vastgesteld dat de vordering van appellant op de BV niet als oninbaar kan worden aangemerkt, ondanks de stelling van appellant dat de BV niet in staat is om de vordering te voldoen. De Raad concludeert dat de aanwezige bedrijfsresultaten en de jaarlijkse omzet van de BV onvoldoende steun bieden voor de opvatting dat er geen reële kans is dat de vordering kan worden ingelost.

Op basis van deze overwegingen heeft de Raad het bestreden besluit in stand gehouden en het beroep van appellant ongegrond verklaard. Tevens zijn er geen termen aanwezig om proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 23 juli 2009.

Uitspraak

08/3315 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 23 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 28 april 2008, kenmerk BZ 47666, JZ/U80/2008, ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2009. Daar is appellant verschenen en heeft verweerster zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1938, is erkend als vervolgde in de zin van de Wet en als zodanig met ingang van 1 augustus 2005 - onder meer - in aanmerking gebracht voor een periodieke uitkering, berekend naar de maximum grondslag.
1.2. Bij berekeningsbeslissing van 29 februari 2008 heeft verweerster de aan appellant toekomende uitkering over de jaren 2005 en 2006 definitief berekend waarbij met ingang van 1 augustus 2005 het vermogen is vastgesteld op € 60.216,47. Hiertoe heeft verweerster gerekend de vordering die appellant heeft uitstaan op (zijn eigen) [naam B.V.] (hierna: BV) vanwege achterstallig loon aan hem (en zijn echtgenote). Het door appellant tegen deze berekeningsbeslissing gemaakt bezwaar heeft verweerster bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard.
1.3. In beroep en in bezwaar heeft appellant naar voren gebracht - kort gezegd - dat de BV niet in staat is of zal zijn de vordering ooit te voldoen.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. Niet in geschil is dat verweerster een vordering als hier aan de orde kan aanmerken als onderdeel van een aan een betrokkene toe te rekenen eigen (positieve) vermogen. Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of de vordering van appellant op de BV als oninbaar moet worden aangemerkt.
2.2. Op grond van de gedingstukken en hetgeen appellant ter zitting naar voren heeft gebracht is de Raad niet kunnen komen tot de overtuiging dat de vordering als oninbaar moet worden aangemerkt. De aanwezige (summiere) bedrijfsresultaten en de door appellant ter zitting bevestigde jaarlijkse omzet bieden naar het oordeel van de Raad onvoldoende steun voor de opvatting dat, bij het voorbestaan van de BV, niet een reële kans aanwezig moet worden geacht dat de vordering - al dan niet gedeeltelijk - kan worden ingelost.
3. Gezien het voorgaande kan het bestreden besluit in rechte standhouden en dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) K. Moaddine.
HD