[appellant], wonende te Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 november 2007, 05/5685 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 23 juli 2009
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2009. Appellant is - zoals tevoren aangekondigd - niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
1.1. Bij besluit van 20 december 2004 heeft de Svb aan appellant, geboren op 4 maart 1940 en thans woonachtig in Marokko, met ingang van maart 2005 een maximaal ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend. Voorts is een toeslag op het AOW-pensioen toegekend omdat de partner van appellant, geboren 31 maart 1961, jonger is dan 65 jaar. Op deze toeslag is een korting toegepast omdat de partner van appellant eigen inkomsten heeft en zij voorts afgerond 27 jaar niet verzekerd is geweest voor de AOW. Voor de berekening van de verzekerde jaren van de partner van appellant heeft de Svb in aanmerking genomen dat de partner vanaf 31 maart 1976 (haar 15e jaar) tot en met 3 maart 2005 (de 65e verjaardag van appellant) niet verzekerd is geweest. Op grond van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (NMV) heeft de Svb wel als verzekeringstijdvak aangenomen de periode van 5 december 2003 (datum huwelijk met appellant) tot en met 4 maart 2005.
1.2. Bij besluit op bezwaar van 29 september 2005 heeft de Svb het tegen het besluit van 20 december 2004 ingediende bezwaarschrift van 3 januari 2005 ongegrond verklaard.
1.3. Bij besluit van 23 november 2005 heeft de Svb de toeslag over de maanden maart 2005 tot en met november 2005 nader vastgesteld in verband met wijzigingen in het eerder opgegeven inkomen van de echtgenote van appellant.
1.4. Het op 30 november 2005 ingediende bezwaarschrift is door de Svb aangemerkt als gericht tegen het besluit van 23 november 2005 alsmede tegen het besluit van 29 september 2005 en derhalve ook als beroepschrift tegen het besluit van 29 september 2005 doorgezonden aan de rechtbank.
2.1. De rechtbank heeft het doorgezonden beroepschrift van 30 november 2005 ontvankelijk geacht, omdat door de Svb de verzending van het besluit op bezwaar van 29 september 2005 op diezelfde datum niet aannemelijk kon worden gemaakt. Uitgaande van de door appellant gestelde datum van ontvangst op 4 november 2005 heeft de rechtbank het beroepschrift van 30 november 2005 als tijdig ingediend aangemerkt.
2.2. De rechtbank heeft het beroep van appellant vervolgens ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de Svb de toeslag, gebaseerd op de inkomensgegevens die ten tijde van het nemen van het bestreden besluit bij de Svb bekend waren en op de in acht te nemen verzekerde jaren van de partner van appellant, op een juiste wijze heeft vastgesteld.
2.3. Ter zitting van de rechtbank heeft de Svb een besluit van 7 juni 2007 overgelegd, genomen op het bezwaarschrift van appellant van 30 november 2005 tegen het besluit van 23 november 2005, waarin de hoogte van de toeslag vanaf maart 2005 opnieuw is vastgesteld op grond van nadere inkomensgegevens van de partner van appellant. Hierdoor heeft appellant recht op een hogere toeslag en recht op nabetaling.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat de Svb de beslistermijn heeft overschreden en dat mede hierdoor aan zijn partner de mogelijkheid is onthouden om zich vrijwillig te verzekeren voor de AOW. Voorts heeft appellant nogmaals betoogd dat de verzekerde periode van zijn partner onjuist is vastgesteld. In dit verband heeft appellant verwezen naar een arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) betrekking hebbend op de toekenning van uitkering met een maximale terugwerkende kracht van tien jaar, op grond waarvan ook in casu zou moeten worden besloten dat slechts een periode van tien jaar op de toeslag in mindering zou mogen worden gebracht. Ten slotte heeft appellant aangegeven dat de korting op de toeslag op grond van het inkomen van de partner thans op een juiste wijze is gecorrigeerd en hersteld bij het besluit van 7 juni 2007.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad stelt voorop dat hij zich kan vinden in het oordeel van de rechtbank, en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen ten aanzien van de tijdigheid van het beroep.
4.2. De Raad stelt vast dat het tegen het besluit van 20 december 2004 ingediende bezwaarschrift van appellant op 3 januari 2005 bij de Svb is binnengekomen en dat de Svb op 29 september 2005 een besluit op bezwaar heeft genomen. Daarmee heeft de Svb de ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldende termijn voor het nemen van een besluit op bezwaar overschreden. Voor het overschrijden van de beslistermijn is in de gedingstukken geen rechtvaardiging te vinden. Het gaat hier evenwel om een termijn van openbare orde. Aan de enkele overschrijding daarvan verbindt de Awb immers geen consequenties, behoudens de mogelijkheid om tegen het uitblijven van een besluit op bezwaar bij de rechtbank beroep in te stellen. Niet gebleken is dat appellant door de overschrijding van de beslistermijn schade heeft geleden. De Raad zal gezien het voorgaande volstaan met de constatering dat appellant op zichzelf bezien terecht heeft aangevoerd dat de termijn waarbinnen de Svb een besluit op bezwaar had dienen te nemen is overschreden.
4.3. Gezien de gronden in hoger beroep stelt de Raad voorts vast dat met het besluit van 7 juni 2007 aan de grieven van appellant met betrekking tot de vaststelling van de inkomsten van de partner en de hiermee verband houdende korting op de toeslag is tegemoetgekomen, zodat dit punt tussen partijen thans niet meer in geschil is.
4.4. De Svb heeft de verzekerde periode van de partner van appellant gebaseerd op de in artikel 13, tweede lid, sub a van de AOW bedoelde leeftijdsverschiljaren alsmede op de begunstigende uitleg van het NMV waardoor ook de huwelijkse tijdvakken volledig zijn meegeteld. De korting op de toeslag van 54%, gebaseerd op 27 niet verzekerde jaren, is naar het oordeel van de Raad dan ook correct vastgesteld. Het door appellant genoemde arrest van het EHRM heeft geen betekenis voor de onderhavige zaak nu het hier niet gaat om de terugwerkende kracht van een uitkering maar om de berekening van de toeslag die is gebaseerd op de in aanmerking te nemen verzekerde jaren van de partner van appellant. De eventuele aanspraak op een vrijwillige verzekering valt niet binnen de omvang van dit geding. Omtrent de mogelijkheden voor de partner van appellant om zich vrijwillig te verzekeren voor de AOW dient zij zich te wenden tot de Svb.
4.5. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake de vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. de Mooij en B.J. van der Net als leden, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2009.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzeker-den.