[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 19 november 2007, 05/1898 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 31 juli 2009
Namens appellante heeft H.J.A. Aerts, juridisch medewerker bij Delescen Advocaten te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Aerts heeft nadere stukken in het geding gebracht, waarop namens het Uwv is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2009. Appellante is -met voorafgaand bericht- niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M.H. Rokebrand.
1.1. Appellante was werkzaam als administratief medewerkster toen zij zich op 9 december 1996 arbeidsongeschikt meldde als gevolg van gewrichtspijnen en vermoeidheidsklachten. Na afloop van de wettelijke wachttijd is aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, welke met ingang van 8 december 1997 werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Appellante is in het kader van een herbeoordeling op 23 februari 2005 onderzocht door de verzekeringsarts M.T. Falkenberg. In een rapport van 23 februari 2005 gaf Falkenberg aan appellante in staat te achten lichtere manuele/lichamelijke activiteiten te ontplooien overeenkomstig de door hem opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 8 maart 2005. Daarbij werden beperkingen gesteld in de rubrieken 3 (aanpassing aan fysieke omgevingseisen), 4 (dynamische handelingen), 5 (statische houdingen) en 6 (werktijden, namelijk geen nachtarbeid). Falkenberg zag in de door behandelend reumatoloog dr. F. Eggelmeijer bij brief van 17 maart 2005 aan hem verstrekte inlichtingen geen aanleiding de FML te wijzigen. Bij het arbeidskundig onderzoek werd appellante geschikt geacht voor haar maatgevende functie. Tevens werd, na functieduiding, vastgesteld dat het verlies aan verdienvermogen ongeveer 6% bedroeg. Hierna werd bij besluit van 23 maart 2005 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 24 mei 2005 ingetrokken.
1.3. In de bezwaarprocedure legde appellante brieven van behandelend orthopeed P.P. Horsting van 22 juni 2005 en 11 juli 2005 over. De bezwaarverzekeringsarts L. ten Hove concludeerde in een uitvoerig gemotiveerd rapport van 10 augustus 2005 dat er geen medische reden is om af te wijken van de voor appellante vastgelegde FML. Vervolgens concludeerde bezwaararbeidsdeskundige A.A. Goossens in een rapport van 5 oktober 2005 dat er wel sprake was van een gewijzigde functieduiding, maar niet van het mediaanloon. Bij besluit van 6 oktober 2005 (hierna: het bestreden besluit) verklaarde het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 maart 2005 ongegrond.
2.1. In beroep heeft appellante een verklaring van haar behandelend fysiotherapeute H.B. Ruikes-van der Lee van 21 juni 2006 en een rapport van zenuwarts dr. H.L.S.M. Busard van 28 augustus 2006 ingediend. Het Uwv heeft daarop gereageerd door middel van een rapport van bezwaarverzekeringsarts Ten Hove van 12 oktober 2006. Op dit rapport is door Busard gereageerd bij bericht van 26 oktober 2006, hetgeen heeft geleid tot een reactie van Ten Hove van 16 november 2006.
2.2. Vervolgens heeft de rechtbank psychiater G.T. Gerssen als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. Deze heeft op 26 februari 2007 aan de rechtbank gerapporteerd. In dat rapport heeft de deskundige aangegeven dat hij niet volledig kan instemmen met de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid, maar hij is tevens van mening dat appellante op de datum in geding, 24 mei 2005, in staat moet worden geacht zowel haar maatgevende arbeid als de -subsidiair- aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies gedurende 40 uur per week te verrichten. Gerssen gaf de rechtbank wel nog in overweging een reumatoloog als deskundige te benoemen om met name op het vlak van de dynamische aspecten een nader onderzoek te laten verrichten. In een rapport van 9 maart 2007 heeft Ten Hove geconcludeerd dat het rapport van Gerssen geen aanleiding geeft de FML aan te passen.
2.3. Naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 12 oktober 2006 (onder meer: LJN AY9971) is de FML op 9 maart 2007 aangepast. In een rapport van 27 maart 2007 heeft de bezwaararbeidsdeskundige M.A. Oudenaller geconcludeerd dat de aldus gewijzigde FML niet leidt tot een andere functieduiding.
2.4. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven en beslissingen gegeven omtrent proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de conclusies van de door haar benoemde deskundige voor onjuist te houden. Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit dan ook op een juiste medische grondslag. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om ook nog een reumatoloog als deskundige te benoemen nu de door de (bezwaar)verzekeringsartsen gestelde diagnose fibromyalgie niet wordt betwist. Omdat in beroep de FML is aangepast en de noodzakelijke nadere arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit is gegeven, heeft de rechtbank aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
3. In hoger beroep is namens appellante betoogd dat zij op de datum in geding vanwege haar psychische en lichamelijke klachten niet in staat was tot het verrichten van arbeid. Verwezen is naar de in beroep en hoger beroep ingediende rapporten. Namens appellante is verzocht om benoeming van een deskundige, meer in het bijzonder een reumatoloog.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. In de vaste jurisprudentie van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van en onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige volgt, tenzij bijzondere omstandigheden nopen tot het aanvaarden van een uitzondering op deze hoofdregel. De Raad is van oordeel dat er in het thans aanhangige geval geen aanleiding bestaat om van deze hoofdregel af te wijken. Daartoe heeft de Raad in aanmerking genomen dat de door de rechtbank als deskundige ingeschakelde psychiater Gerssen een uitgebreid en zorgvuldig onderzoek heeft ingesteld en zijn conclusies inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd. De deskundige heeft appellante zelf onderzocht en heeft kennisgenomen van de gedingstukken, waaronder ook de informatie van de behandelend artsen van appellante en het rapport van zenuwarts Busard van 28 augustus 2006.
4.2. Evenmin als de rechtbank ziet de Raad aanleiding om nogmaals een deskundige, meer in het bijzonder een reumatoloog, te benoemen. Daartoe overweegt de Raad dat de door de rechtbank ingeschakelde deskundige Gerssen appellante op de datum in geding in staat achtte haar maatgevende arbeid in volle omvang te verrichten. Weliswaar gaf hij de rechtbank in overweging de fysieke beperkingen te laten beoordelen door een reumatoloog, maar evenals de rechtbank ziet de Raad daarvoor geen aanleiding. In de FML zijn reeds vele fysieke beperkingen aangenomen. Voor de stelling dat appellante volledig arbeidsongeschikt is dan wel dat haar fysieke beperkingen, zoals neergelegd in de FML, zijn onderschat, ziet de Raad in het geheel van de beschikbare stukken onvoldoende medische onderbouwing. De Raad overweegt in dit verband dat ook de behandelend reumatoloog dr. Eggelmeijer appellante in staat acht lichte, afwisselende arbeid te verrichten, zij het in deeltijd. Naar het oordeel van de Raad heeft bezwaarverzekeringsarts Ten Hove in haar rapport van 10 augustus 2005 overtuigend uiteengezet waarom voor een urenbeperking geen aanleiding bestaat. Bovendien mag niet uit het oog worden verloren dat de primaire intrekkinggrond is de geschiktheid voor de maatgevende arbeid, zoals beschreven in het arbeidskundig rapport van 22 maart 2005. Uit dit rapport komt naar voren dat het werk van administratief medewerkster (in afhandelingen van declaraties) in het algemeen zittend wordt verricht, maar dat er een ruime mogelijkheid is tot tussendoor vertreden. Dat is namens appellante ook niet betwist.
5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten (namelijk voor zover de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand zijn gelaten), dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2009.