[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 21 juli 2008, 08/755 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 31 juli 2009
Namens appellant heeft mr. S. Süzen, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 15 mei 2009 heeft appellant een rapport van 3 februari 2009, opgesteld door P.R.S. Baidjoe, ingediend. Het Uwv heeft hierop bij brief van 25 mei 2009 (met bijlagen) gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2009. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Süzen. Het Uwv heft zich laten vertegenwoordigen door A.W.G. Determan.
1. Appellant, laatstelijk werkzaam als ‘piping designer’, heeft zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet (WW) op 5 januari 2004 ziekgemeld, aanvankelijk met rechter schouderklachten, later zijn daar hartklachten en psychische klachten bijgekomen. Eind september 2005 heeft appellant bij het Uwv een aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2. De verzekeringsarts E.R. Gerritse heeft appellant op 16 november 2005 onderzocht. In zijn rapport van dezelfde datum heeft de verzekeringsarts onder andere een overgewicht vastgesteld, een beperkte rechter schouderfunctie en voorts een evidente hartritmestoornis. Daarbij heeft de verzekeringsarts aangegeven dat hij informatie bij de behandelend cardioloog zal opvragen. Na ontvangst van de informatie van de cardioloog M. Bax van 16 augustus 2005 en van de cardioloog C.E. Schotborgh van 29 november 2005 heeft de verzekeringsarts op basis van deze informatie en van zijn eigen onderzoek de mogelijkheden en beperkingen van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 5 januari 2006. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige F. Bicker-Rijnberg in een rapport van 17 januari 2006 na functieduiding het verlies aan verdienvermogen berekend op 7%. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 22 februari 2006 appellant een uitkering ingevolge de Wet WIA geweigerd, onder de overweging dat hij na afloop van de voor hem geldende wachttijd op 2 januari 2006 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
3. In de bezwaarfase heeft bezwaarverzekeringsarts M. Keus de dossiergegevens bestudeerd en hij is bij de hoorzitting aanwezig geweest. Tevens heeft hij kennis genomen van een brief van psychiater P. Chin a Foeng van 24 september 2007 en van een brief van cardioloog Schotborgh van 25 september 2007. Na weging van alle beschikbare gegevens, waaronder ook een rapport van 5 februari 2007 van bezwaarverzekeringsarts A. Mirza, opgesteld naar aanleiding van een bezwaar tegen de intrekking van een uitkering ingevolge de Ziektewet per 23 augustus 2006, heeft Keus in zijn rapport van 30 november 2007 geen aanleiding gezien om af te wijken van het primaire medisch oordeel over de belastbaarheid van appellant per 2 januari 2006. De bezwaararbeidsdeskundige D.L.A. Politon heeft in een rapport van 19 december 2007 vastgesteld dat een tweetal eerder geduide functies komt te vervallen, omdat appellant geen rijbewijs meer heeft, en een derde wordt niet passend geacht in verband met een te forse overschrijding van de belastbaarheid. Uitgaande van de functies telefonist, receptionist (sbc-code 315120), telefonist coördinatiecentrum (sbc-code 515201) en parkeercontroleur (sbc-code 342022) heeft de bezwaarbeidsdeskundige het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 27,33%. Bij besluit van 21 december 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 februari 2006 ongegrond verklaard.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
5.1. In hoger beroep, dat grotendeels een herhaling is van de reeds in bezwaar en beroep naar voren gebrachte gronden, voert appellant aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de verklaring van de huisarts van 20 november 2006. Voorts is appellant van mening dat zijn psychische klachten niet dan wel onvoldoende in de FML zijn meegenomen en dat ook zijn hartklachten zijn toegenomen. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft appellant gewezen op het in rubriek I van deze uitspraak genoemde rapport van verzekeringsarts Baidjoe van 3 februari 2009. Ook is betoogd dat de aan appellant voorgehouden functie telefonist, receptionist (sbc-code 315120) niet passend is wegens een overschrijding van de belastbaarheid op het punt van veelvuldige deadlines of productiepieken. Ten slotte is betoogd dat de functies productiemedewerker industrie en productiemedewerker meubelbekleding niet passend zijn in verband met de bijwerkingen van de medicijnen van appellant.
5.2. Het Uwv heeft zich achter de aangevallen uitspraak gesteld. Ter zitting is uitdrukkelijk naar voren gebracht dat het namens appellant in geding gebrachte rapport van Baidjoe van 3 februari 2009 zeer beslist niet door deze als verzekeringsarts van het Uwv is opgesteld.
6.1. De Raad overweegt als volgt.
6.2. De Raad acht het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv niet onzorgvuldig. De Raad heeft ook geen aanknopingspunten in het dossier gevonden om de vastgestelde belastbaarheid per 2 januari 2006 onjuist te achten. De Raad stelt zich achter de uitvoerige overwegingen die de rechtbank daaraan in de aangevallen uitspraak heeft gewijd. Ook de Raad is van oordeel dat de beperkingen van appellant die uit zijn psychische klachten en de hartklachten voortvloeien op die datum niet zijn onderschat door de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv.
6.3. Naar aanleiding van het in hoger beroep ingebrachte rapport van verzekeringsarts Baidjoe van 3 februari 2009 overweegt de Raad dat, anders dan appellant kennelijk meent, uit dit rapport overduidelijk blijkt dat het is opgemaakt naar aanleiding van een nieuwe ziekmelding van appellant vanuit de WW op 16 april 2007. Uit de tekst van het rapport is vermeld dat het op verzoek van de huisarts van appellant is opgesteld ter beantwoording van de vraag naar de belastbaarheid van appellant per einde wachttijd, 12 april 2009. De Raad ziet in dit rapport geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de belastbaarheid van appellant op de in deze procedure van belang zijnde datum, 2 januari 2006, onzorgvuldig dan wel onjuist is vastgesteld.
6.4. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit overweegt het volgende.
6.4.1. Appellant is onder meer aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken. De Raad is van oordeel dat de bezwaararbeidsdeskundige in haar rapport van 19 december 2007 toereikend heeft gemotiveerd waarom de in de functie telefonist, receptionist (sbc-code 315120) slechts incidenteel voorkomende belasting op bedoeld aspect geen ontoelaatbare overschrijding van de belastbaarheid van appellant inhoudt.
6.4.2. Voorts overweegt de Raad dat de kritiek van appellant op de functies productiemedewerker industrie en productiemedewerker textiel buiten beschouwing kan blijven, reeds omdat deze (reserve)functies niet aan de schatting ten grondslag zijn gelegd.
7. Uit de overwegingen 6.1 - 6.4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2009.