[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 11 januari 2008, 07/710 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als rechtsopvolger van de Raad van bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen (hierna: raad van bestuur)
Datum uitspraak: 30 juli 2009
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De raad van bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.E.I.K. Jaminon, advocaat te Echt. De raad van bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.L.A.M. Stapert, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering (hierna: Uwv).
1. Met ingang van 1 januari 2009 is krachtens de Wet van 29 december 2008 tot wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en enkele andere wetten in verband met de evaluatie van deze wet, de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en deregulering, Stb. 2008, 600, de Raad van bestuur van het Uwv in de plaats getreden van de Raad van bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen (hierna: CWI). Waar in deze uitspraak sprake is van de raad van bestuur, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de raad van bestuur van de CWI.
2. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1. Appellant was vanaf 2000 in het kader van de toenmalige Wet inschakeling werkzoekenden werkzaam als assistent beheerder van het gemeenschapshuis St. Joost. Bij besluit van 26 oktober 2004 is appellant een indicatie verleend als behorend tot de doelgroep van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). Per 21 december 2004 is de werkplek van appellant als assistent beheerder overgegaan in een Wsw-werkplek.
2.2. In september 2006 is voor appellant een herindicatie op grond van de Wsw gevraagd. Bij besluit van 6 november 2006 heeft de raad van bestuur deze aanvraag afgewezen, omdat appellant in staat werd geacht passende arbeid te verrichten met behulp van noodzakelijke aanpassingen die buiten de Wsw gerealiseerd kunnen worden in een overigens normale arbeidsomgeving. Bij het bestreden besluit van 30 maart 2007 is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 november 2006 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. Naar aanleiding van het hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
4.1. Het standpunt van de raad van bestuur berust onder andere op het rapport van 5 oktober 2006 van de bedrijfsarts W, die na dossieronderzoek, het afnemen van een anamnese en een gericht lichamelijk onderzoek de voor appellant geldende beperkingen heeft vastgesteld in een zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst. Volgens de bedrijfsarts heeft appellant een lage conditie en enige rug- en beenklachten, waarbij sprake is van een sterk overgewicht. Voorts kent appellant geen “drive” naar nieuwe uitdagingen en is er sprake van vermijding bij spannende situaties in de (subassertief) sociale sfeer. Het werken onder tijdsdruk zal volgens de bedrijfsarts met name somatische problemen oproepen. Naar aanleiding van deze rapportage heeft de arbeidsdeskundige M in zijn rapport van 1 november 2006 vastgesteld dat appellant een vertraagd werktempo heeft, dat voornamelijk wordt bepaald door het beperkt zelfstandig kunnen handelen, beperkte fysieke mogelijkheden ten gevolge van de rug- en knieklachten, overgewicht en afwisselingen in houdingen. Zijn inschatting is dat dit vertraagde werktempo leidt tot een verlaagde werkprestatie van net meer dan 50% van een normale prestatie. Vanwege dit vertraagde werktempo is volgens de arbeidsdeskundige M geen reële plaatsing binnen de reguliere arbeidsmarkt te realiseren, zodat appellant tot de doelgroep van de Wsw behoort. In afwijking van het advies van de arbeidsdeskundige M heeft de raad van bestuur bij besluit 6 november 2006 beslist dat appellant niet tot de doelgroep behoort.
4.2. In het kader van de heroverweging van dat besluit heeft een onderzoek plaats-gevonden door arbeidsdeskundige H-W, die het noodzakelijk vond dat een psycholoog zou worden geraadpleegd om de vraag te beantwoorden of er psychische beperkingen bij appellant kunnen worden vastgesteld. Vervolgens heeft de psycholoog L na het afnemen van een anamnese en verschillende testen, in zijn rapport van 12 maart 2007 onder meer geconcludeerd dat bij appellant geen verstandelijke of psychische stoornissen of beperkingen kunnen worden vastgesteld die invloed hebben op het verrichten van arbeid, met uitzondering van een verminderd doorzettingsvermogen, waardoor appellant iets meer sturing nodig heeft dan gemiddeld, vooral bij nieuwe taken of grotere knelpunten in het werk. Vervolgens is de arbeidsdeskundige H-W in haar rapport van 28 maart 2007 tot de conclusie gekomen dat appellant met zijn beperkingen in staat is passende arbeid te verrichten met behulp van technische en organisatorische aanpassingen. Tevens zijn er voor appellant aanpassingen nodig op het gebied van werkbegeleiding (appellant moet gestimuleerd en gemotiveerd worden), werktijd (geen overuren, geen tijdsdruk opleggen) en werktempo (geen hoog handelingstempo). Volgens de arbeidsdeskundige H-W zijn deze noodzakelijke aanpassingen binnen redelijke grenzen realiseerbaar in een normale arbeidsomgeving.
4.3. De Raad is, gelet op hetgeen onder 4.1 en 4.2 is weergegeven, evenals de rechtbank van oordeel dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt. Appellant heeft weliswaar heel in het algemeen aangevoerd dat de bedrijfsarts W en psycholoog L zijn beperkingen hebben onderschat, maar hij heeft geen andersluidende rapporten van een arts of psycholoog in het geding gebracht die zijn opvatting onder-steunen en die twijfel doen rijzen aan de uitkomsten van deze onderzoeken en de daaraan verbonden conclusies. Daarom is de Raad ook van oordeel dat de raad van bestuur deze conclusies heeft mogen volgen.
4.4. Het feit dat de arbeidsdeskundige M heeft geconcludeerd dat appellant een vertraagd werktempo heeft, dat naar zijn inschatting leidt tot een verlaagde werkprestatie van net meer dan 50% van de normale prestatie, geeft de Raad evenmin twijfel aan het standpunt van de raad van bestuur dat appellant niet langer tot de doelgroep van de sociale werkvoorziening behoort. De arbeidsdeskundige H-W heeft in haar in beroep ingebrachte rapportage van 20 november 2007 overtuigend betoogd waarom de door de bedrijfsarts W vastgestelde beperkingen onvoldoende grondslag bieden voor deze conclusie van de arbeidsdeskundige M. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige H-W onder meer gewezen op het verschil dat bestaat tussen enerzijds een vertraagd werktempo en verlaagde werk-prestatie en anderzijds de door de bedrijfsarts vastgestelde beperking: geen hoog handelingstempo. Voorts heeft de arbeidsdeskundige H-W erop gewezen dat de psycholoog geen beperkingen heeft vastgesteld ten aanzien van het werktempo.
4.5. In haar rapport van 20 november 2007 heeft de arbeidsdeskundige H-W een aantal voorbeeldfuncties genoemd, die appellant, gelet op de voor hem vastgestelde medische beperkingen, met behulp van aanpassingen in een normale arbeidsomgeving zou kunnen vervullen. Het betreft hier eenvoudige functies waarvan kan worden aangenomen dat zij geen te zware belasting voor appellant vormen, zodat er onvoldoende grond bestaat voor het oordeel dat deze functies niet door appellant kunnen worden uitgeoefend.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en H.G. Rottier en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2009.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.