ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4400

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-105 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsongeschiktheid en vaststelling FML in het kader van WAZ-uitkering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die sinds 1967 een kapsalon exploiteert en in juni 2004 een aanvraag voor een WAZ-uitkering heeft ingediend vanwege arbeidsongeschiktheid. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de aanvraag afgewezen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 25% zou zijn. De beslissing van het Uwv was gebaseerd op een medische beoordeling door een verzekeringsarts, die concludeerde dat appellant lijdt aan gegeneraliseerde arthrose en dat hij met inachtneming van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) geschikt was voor andere functies.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv de voor hem geldende beperkingen onjuist heeft vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en de argumenten van appellant en het Uwv gewogen.

De Raad concludeert dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellant bij het vaststellen van de FML. De bezwaarverzekeringsartsen hebben de medische informatie van appellant in overweging genomen en er zijn geen nieuwe gegevens overgelegd die wijzen op verdere beperkingen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken en oordeelt dat het hoger beroep niet kan slagen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

08/105 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te België, (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 november 2007, 06/3525 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.A.M.H. Fiori, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, eveneens werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.B. Snoek.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant exploiteert vanaf omstreeks 1967 een kapsalon als zelfstandig ondernemer. In juni 2004 heeft hij een aanvraag om een uitkering krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) ingediend in verband met op 1 juni 2004 ingetreden arbeidsongeschiktheid.
1.2. Bij besluit van 14 juli 2005 heeft het Uwv geweigerd een uitkering ingevolge de WAZ aan appellant toe te kennen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op en na 6 juni 2005 minder dan 25% zou bedragen. Aan dit besluit ligt een medische beoordeling van een verzekeringsarts ten grondslag, volgens welke er bij appellant sprake is van al lang bestaande rugklachten en tevens van klachten in vele andere gewrichten. De verzekeringsarts heeft als diagnose gesteld een gegeneraliseerde arthrose en heeft een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld.
1.3. Hierop is een arbeidskundige beoordeling gevolgd. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant aanvankelijk ongeveer 50 uur per week werkzaam is geweest en dat hij langzamerhand minder uren per week is gaan werken als gevolg van zijn klachten. Voorts is de arbeidsdeskundige tot de slotsom gekomen dat appellant ongeschikt moet worden geacht voor zijn eigen werk als kapper, maar dat hij met inachtneming van de FML geschikt is te achten voor een aantal functies, leidend tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 0%.
1.4. Naar aanleiding van het namens appellant tegen het besluit van 14 juli 2005 gemaakte bezwaar en de daarbij overgelegde medische informatie heeft het Uwv een nader onderzoek laten verrichten door twee bezwaarverzekeringsartsen. Na kennisneming van verkregen informatie is de FML enigszins aangepast op het onderdeel fysieke omgevingseisen. Ten aanzien van de depressieve klachten van appellant is overwogen dat het klachtenbeeld niet typerend is voor een depressie en dat deze klachten vallen binnen de normaalwaarden van het persoonlijk en sociaal functioneren zoals vermeld in de FML. Vervolgens heeft een bezwaararbeidsdeskundige gerapporteerd over de geschiktheid van de aanvankelijk geduide functies en de mate van arbeidsongeschiktheid, die ongewijzigd op 0% is vastgesteld. Onder verwijzing naar de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 15 juni 2006 (hierna: bestreden besluit) het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
1.5. Bij brief van 30 mei 2007 heeft appellant een rapportage van de revalidatiearts dr. W.C.G. Blanken aan de rechtbank gezonden. In dit rapport komt Blanken tot de slotsom dat bij appellant sprake is van chronisch recidiverende pijnklachten in het hoofd en pijnklachten in de onderrug en in de handen. Voorts heeft Blanken aangegeven dat hij zich in grote lijnen kan verenigen met de door de bezwaarverzekeringsarts opgestelde FML en dat de geduide functies op zich passend zijn te achten. Ten slotte heeft Blanken opgemerkt dat hij bij zijn onderzoek aanwijzingen heeft gevonden voor een beperkte belastbaarheid van appellant ten aanzien van psychisch en sociaal functioneren en dat nader onderzoek daarnaar hem noodzakelijk voorkomt.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. Daarbij is onder meer overwogen dat de rechtbank geen redenen heeft gevonden om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen ten aanzien van de beperkingen van appellant.
3. Namens appellant is in hoger beroep, onder verwijzing naar hetgeen in bezwaar en beroep naar voren was gebracht, aangevoerd dat het Uwv de voor appellant geldende beperkingen onjuist heeft vastgesteld. Ter zitting van de Raad is namens appellant medegedeeld, dat hetgeen eerder is aangevoerd over de maximering van het maatmaninkomen en over de eerste arbeidsongeschiktheidsdag, niet langer wordt gehandhaafd.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Tussen partijen is in geschil of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vanaf 6 juni 2005 terecht heeft vastgesteld op minder dan 25%. Daarbij spitst het geschil zich met name toe op de vraag of het Uwv in voldoende mate rekening heeft gehouden met de toen voor appellant geldende beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid.
4.2. De Raad is gelet op de thans bekende medische en andere gegevens omtrent appellant, met de rechtbank, van oordeel dat het Uwv bij de beoordeling van de klachten van appellant in voldoende mate rekening heeft gehouden met de voor hem geldende beperkingen bij het vaststellen van de FML. Daarbij acht de Raad allereerst van belang dat de bezwaarverzekeringsartsen kennis hebben genomen van de medische informatie welke door appellant is verstrekt naar aanleiding van zijn bezwaar tegen de weigering een WAZ-uitkering toe te kennen. Voorts blijkt uit het door appellant in beroep overgelegde rapport van de revalidatiearts Blanken niet van somatische afwijkingen waarmee door voornoemde artsen geen rekening is gehouden. Door of namens appellant zijn in hoger beroep ter zake van de voor hem geldende klachten ten slotte geen gegevens overgelegd waaruit meer of verdergaande beperkingen kunnen blijken.
4.3. Ten aanzien van de door Blanken gesignaleerde twijfel omtrent de psychische belastbaarheid van appellant heeft de rechtbank er terecht op gewezen dat de waarnemingen van Blanken betrekking hebben op een situatie ruim twee jaar na de datum in geding, zodat daaraan geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend. Voorts blijkt uit de gedingstukken dat in 2005 ook al sprake was van klachten ten aanzien van kwetsbaar zijn, minder goed slapen en sneller geïrriteerd zijn. De bezwaarverzekeringsarts is toen tot de slotsom gekomen dat dit klachtenbeeld niet typerend is voor depressie. Mede gelet op het feit dat appellant niet voor deze klachten onder behandeling was, heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat sprake is van een geringe lijdensdruk en dat de klachten van appellant in ieder geval vallen binnen de normaalwaarden van het persoonlijk en sociaal functioneren binnen de FML. De Raad ziet geen aanleiding deze conclusie in twijfel te trekken.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Beslist wordt mitsdien als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2009.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) W. Altenaar.
DW