ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4399
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen met voldoende medische en arbeidskundige grondslag
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 3 september 2007 het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante, die op 5 februari 2004 wegens rug- en heupklachten uitviel voor haar werk als leidster kinderopvang, had in juni 2006 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv weigerde deze aanvraag op 17 augustus 2006, met de stelling dat appellante na afloop van de wachttijd op 25 mei 2006 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond op 29 december 2006.
De rechtbank Rotterdam bevestigde het standpunt van het Uwv, waarop appellante in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 27 mei 2009 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door J.C. Geldof. De Centrale Raad van Beroep heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit beoordeeld. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv. De Functionele Mogelijkheden Lijst van 10 juli 2006 toonde aan dat appellante beperkingen had, maar dat zij met inachtneming van deze beperkingen geschikt was voor de geselecteerde functies.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de grieven van appellante niet slagen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 31 juli 2009, en de beslissing werd genomen door J.P.M. Zeijen, in aanwezigheid van griffier E.M. de Bree.