ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4399

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5886 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen met voldoende medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 3 september 2007 het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante, die op 5 februari 2004 wegens rug- en heupklachten uitviel voor haar werk als leidster kinderopvang, had in juni 2006 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv weigerde deze aanvraag op 17 augustus 2006, met de stelling dat appellante na afloop van de wachttijd op 25 mei 2006 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond op 29 december 2006.

De rechtbank Rotterdam bevestigde het standpunt van het Uwv, waarop appellante in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 27 mei 2009 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door J.C. Geldof. De Centrale Raad van Beroep heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit beoordeeld. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv. De Functionele Mogelijkheden Lijst van 10 juli 2006 toonde aan dat appellante beperkingen had, maar dat zij met inachtneming van deze beperkingen geschikt was voor de geselecteerde functies.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de grieven van appellante niet slagen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 31 juli 2009, en de beslissing werd genomen door J.P.M. Zeijen, in aanwezigheid van griffier E.M. de Bree.

Uitspraak

07/5886 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 september 2007, 07/524 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 31 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2009. Appellant niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.
II. OVERWEGINGEN
1.1 Appellante is op 5 februari 2004 wegens rug- en heupklachten uitgevallen voor haar werk als leidster kinderopvang. Eind juni 2006 heeft appellante bij het Uwv een aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2. Bij besluit van 17 augustus 2006 heeft het Uwv geweigerd aan appellante een uitkering ingevolge de Wet WIA toe te kennen, onder de overweging dat zij na afloop van de voor haar geldende wachttijd op 25 mei 2006 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.3. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 29 december 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
1.4. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante op 25 mei 2006, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat zij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de bezwaararbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen met het voor haar geldende maatmaninkomen resulteert volgens het Uwv in een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 35%, namelijk 18,7%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep gaat het om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand houdt.
3.1. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen van de rechtbank. De Raad heeft, evenmin als de rechtbank, in het dossier aanknopingspunten gevonden om te concluderen dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringartsen van het Uwv onzorgvuldig is geweest of tot onjuiste vaststelling van de belastbaarheid van appellante heeft geleid. In de Functionele Mogelijkheden Lijst van 10 juli 2006 zijn diverse fysieke beperkingen aangegeven in verband met de heup- en rugklachten van appellante.
3.2. Met betrekking tot de in hoger beroep wederom naar voren gebrachte grieven dat de onderzoeken van de (bezwaar)verzekeringsartsen onvoldoende gericht waren op haar rugklachten en dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen, overweegt de Raad het volgende. Zowel de verzekeringsarts P. van Haren als de bezwaarverzekeringsarts V.K. Ramautar hebben, zoals naar voren komt uit hun rapporten van 10 juli 2006 en 14 december 2006, een gericht onderzoek van de rug van appellante gedaan. Ramautar concludeerde dat bij dit onderzoek opvallend weinig afwijkingen werden vastgesteld met zelfs een goede functie van de rug. Ondanks het ontbreken van duidelijke afwijkingen bij het functionele onderzoek van de rug, nek en de schouders, zijn er toch beperkingen aangegeven voor rugbelastende activiteiten. De claim van appellante dat zij slechts zes uur per week kan werken, achtte Ramautar, evenals de verzekeringsarts, gelet op de anamnese, het dagverhaal en de onderzoeksbevindingen medisch gezien in het geheel niet te onderbouwen. Appellante voldoet niet aan de Standaard “Verminderde arbeidsduur”, aldus Ramautar.
De Raad is van oordeel dat uit de hiervoor genoemde rapporten duidelijk naar voren komt dat de (bezwaar)verzekeringsartsen wel degelijk een gericht onderzoek van de rug van appellante hebben verricht. Zij hebben tevens uitdrukkelijk aandacht besteed aan de vraag of appellante voldeed aan de Standaard “Verminderde arbeidsduur”. In hoger beroep heeft appellante geen medische gegevens overgelegd die twijfel doen rijzen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid. De grieven van appellante slagen daarom niet.
3.3. Aldus ervan uitgaande dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist is te achten, heeft de Raad evenmin grond om de arbeidskundige grondslag niet als juist te aanvaarden.
4. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2009.
(get.) J.PM. Zeijen.
(get.) E.M. de Bree.
EV