07/6956 t/m 07/6966 AW en 08/1863 t/m 08/1865 AW en 08/1868 t/m 08/1875 AW
op de hoger beroepen van:
de Korpsbeheerder van de politieregio Zaanstreek-Waterland (hierna: appellant),
tegen drie uitspraken van de rechtbank Haarlem van 30 oktober 2007, 06/6494 t/m 06/6496 (uitspraak 1), 06/10580 + 06/10581 (uitspraak 2) en 06/6316, 06/6348, 06/6351, 06/6491, 06/6492 en 06/6493 (uitspraak 3), hierna ook: aangevallen uitspraken
1. [betrokkene 1]
2. [betrokkene 2]
3. [betrokkene 3]
4. [betrokkene 4]
5. [betrokkene 5]
6. [betrokkene 6]
7. [betrokkene 7]
8. [betrokkene 8]
9. [betrokkene 9]
10. [betrokkene 10]
11. [betrokkene 1]1, (hierna: betrokkenen)
Datum uitspraak: 23 juli 2009
Appellant heeft hoger beroepen ingesteld.
Betrokkenen hebben verweerschriften ingediend.
Bij gelijkluidende besluiten van 12 februari 2008 heeft appellant ter uitvoering van de aangevallen uitspraken opnieuw op de bezwaren van betrokkenen beslist. Betrokkenen hebben daarop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 11 juni 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M.A.C. Theunissen, juridisch adviseur te Woerden. Betrokkenen zijn vertegenwoordigd door mr. W. de Klein, werkzaam bij de Nederlandse Politiebond.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkenen waren ten tijde hier van belang werkzaam als medewerker service- centrum. Omdat zij zich niet meer volledig herkenden in de oude organieke beschrijving van hun functie heeft functie-onderhoud plaatsgevonden met toepassing van artikel 6, zevende lid (oud), van het Besluit bezoldiging politie (Bbp). Bij besluiten van 11 november 2005 heeft appellant voor alle betrokkenen een nieuwe - identieke - functiebeschrijving vastgesteld.
1.2. Bij gelijkluidende besluiten van 23 augustus 2006 heeft appellant de bezwaren van betrokkenen 1 t/m 5 tegen de functiebeschrijving ongegrond verklaard. De bezwaren van betrokkenen 6 t/m 11 zijn bij eveneens gelijkluidende besluiten van 23 augustus 2006 deels niet-ontvankelijk, deels ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraken, voor zover hier van belang, de beroepen tegen alle besluiten van 23 augustus 2006 gegrond verklaard en die besluiten vernietigd. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellant door het verrichten van baliewerkzaamheden in de functiebeschrijving op te nemen impliciet heeft beslist dat die werkzaamheden op verschillende locaties kunnen worden verricht en dat dit laatste ten onrechte buiten de functiebeschrijving is gebleven. Voorts was de rechtbank van oordeel dat het verrichten van baliewerkzaamheden op verschillende locaties moet worden gezien als verandering in het personeel- en organisatiebeleid als bedoeld in artikel 65a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), om welke redenen de besluiten zijn vernietigd.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank in uitspraak 1 (ten aanzien van betrokkenen 1 t/m 3) en uitspraak 2 (ten aanzien van betrokkenen 4 en 5) buiten de omvang van het geding is getreden, aangezien deze betrokkenen geen bezwaren en geen beroepsgronden hadden aangevoerd die zagen op de baliewerkzaamheden. Voorts heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting van enerzijds de reikwijdte van de functiebeschrijving en anderzijds de toepassing van artikel 65a van het Barp, door de bestreden besluiten wegens strijd met laatstgenoemde bepaling te vernietigen.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, overweegt de Raad het volgende.
5.1. De Raad stelt vast dat de eerste grief van appellant slaagt. Betrokkenen 1 t/m 5 hebben geen bezwaar tegen opname van de baliewerkzaamheden in de nieuwe functiebeschrijving; zij voeren deze werkzaamheden gedurende langere tijd reeds feitelijk uit. De rechtbank heeft zich in de uitspraken 1 en 2 dus ten onrechte uitgelaten over die baliewerkzaamheden en daarin grond gezien voor de vernietiging van de betreffende bestreden besluiten. Hieruit volgt dat de uitspraken 1 en 2 in strijd zijn met artikel 8:69, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en reeds om die reden niet in stand kunnen blijven. Uitspraak 2 wordt vernietigd en uitspraak 1 wordt vernietigd voor zover aangevochten. De niet-ontvankelijkverklaring die is uitgesproken in uitspraak 1 is niet aangevochten en blijft derhalve in stand.
5.2. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad de functiebeschrijving van betrokkenen 1 t/m 5 inhoudelijk beoordelen in het licht van wat zij daartegen hebben aangevoerd.
5.3. Ingevolge artikel 6, zevende lid (oud), van het Bbp kan de ambtenaar bij zijn bevoegd gezag een aanvraag indienen om, indien de feitelijk opgedragen werkzaamheden gedurende langere tijd wezenlijk afwijken van zijn functie, de werkzaamheden en de functie met elkaar in overeenstemming te brengen. De in geding zijnde functiebeschrijving is met toepassing van deze bepaling en met inachtneming van de geldende uitvoeringsregeling vastgesteld. In vergelijking met de oude (organieke) functiebeschrijving zijn twee hoofdtaken toegevoegd. Naast bediening telefooncentrale en overige taken zijn opgenomen: baliewerkzaamheden en opnemen eenvoudige aangiften. Onder overige taken is toegevoegd: voert meldingen in GMS (geïntegreerd meldkamersysteem) en BPS (bedrijfsprocessensysteem). Bij verantwoordelijkheden is toegevoegd: handelt de eerste contacten tussen publiek en politie af en handelt eenvoudige zaken af. Bij indicatie functie-eisen is toegevoegd: diploma BOA.
5.4. Betrokkenen hebben naar voren gebracht dat het doel van de functie te beperkt is omschreven, omdat het niet uitsluitend gaat om het telefonisch doorverbinden van inkomende gesprekken. Medewerkers van het servicecentrum handelen veel inkomende telefoontjes ook zelfstandig af. De verantwoordelijkheden zijn eveneens te beperkt omschreven en doen geen recht aan de feitelijke situatie, aangezien de medewerkers keuzes moeten maken of en op welke wijze zij de meldingen invoeren in de systemen. In het verlengde hiervan is aangevoerd dat het invoeren van meldingen in GMS en BPS ten onrechte onder overige taken is gerangschikt, omdat het hier een substantiële en niveaubepalende taak betreft, die apart vermelding behoeft.
5.5. Van de zijde van appellant is erop gewezen dat niet de medewerkers van het servicecentrum maar die van de meldkamer verantwoordelijk zijn voor het afhandelen van meldingen, die overigens voor een belangrijk deel door de meldkamer worden doorgesluisd naar de wijkteams. Dat neemt niet weg dat betrokkenen in veel gevallen zelfstandig telefoontjes afhandelen. Dat staat dan ook beschreven in de functiebeschrijving.
5.6. De Raad is op grond van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht niet tot de overtuiging gekomen dat de weergave van doel, taken en verantwoordelijkheden van de functie niet juist zou zijn. Door te spreken van “(telefonische) communicatie en (telefonische) service” is naar het oordeel van de Raad voldoende tot uitdrukking gebracht dat niet uitsluitend wordt gedoeld op het doorverbinden van telefoongesprekken. Door bij “bediening telefooncentrale” aan te geven dat telefoongesprekken worden behandeld en doorverbonden is recht gedaan aan het feit dat betrokkenen ook telefoongesprekken zelfstandig afhandelen. Dit komt ook terug onder verantwoordelijkheden, waar is vermeld dat de medewerker eerste contacten tussen publiek en politie afhandelt. De keuzes waarvan sprake is zijn naar het oordeel van de Raad genoegzaam weergegeven bij verantwoordelijkheden, namelijk daar waar is vermeld dat op basis van interpretatie van een gesprek wordt doorverbonden. Tot slot deelt de Raad niet de stelling van betrokkenen dat het invoeren van meldingen in de systemen niet onder overige taken zou mogen worden gerangschikt, omdat dit invoeren - op zichzelf een technische bezigheid - niveaubepalend zou zijn.
5.7. De Raad komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat de bestreden besluiten genomen ten aanzien van betrokkenen 1 t/m 5 in stand kunnen blijven. Hun beroepen worden dan ook ongegrond verklaard.
5.8. Aan de besluiten van 12 februari 2008, genomen ter uitvoering van de uitspraken 1 en 2, die op de voet van artikel 6:19 van de Awb in de beoordeling worden betrokken, komt als gevolg van de vernietiging van deze uitspraken de grondslag te ontvallen. Deze besluiten, voor zover genomen ten aanzien van betrokkenen 1 t/m 5, komen dus ook voor vernietiging in aanmerking.
6.1. De in 3 vermelde tweede grief, van belang voor uitspraak 3, slaagt ook. De Raad is van oordeel dat een besluit tot toepassing van artikel 65a van het Barp niet in geding was en dat daar ook niet om was verzocht, zodat ook geen impliciete weigering kon worden aangenomen. Niet valt in te zien hoe die bepaling van invloed kan zijn op de beoordeling van de voorliggende bestreden besluiten. In geding is immers slechts de vaststelling van een functiebeschrijving, waarbij de vraag moet worden beantwoord of de door betrokkenen verrichte werkzaamheden, gelet op hetgeen zij daartegen hebben ingebracht, op een juiste wijze zijn beschreven. De plaats van tewerkstelling of de standplaats speelt daarbij, anders dan de rechtbank meent, geen rol. Over genoemde vraag heeft de rechtbank zich ten onrechte niet uitgelaten. De Raad zal dat alsnog doen, waarbij hij eerst zal ingaan op de bezwaren van betrokkenen 6 t/m 11 tegen het opnemen van baliewerkzaamheden in hun functiebeschrijving.
6.2. Appellant heeft verklaard dat hij baliewerkzaamheden aan de functiebeschrijving heeft toegevoegd, omdat destijds het merendeel van de betrokkenen die werkzaamheden al gedurende meer dan een jaar verrichtte. Partijen zijn het erover eens dat dit niet het geval was bij betrokkenen 6 t/m 11. Daar waar het hier niet gaat om de beschrijving van een organieke functie maar om vastlegging van de feitelijk opgedragen werkzaamheden, behoort dat element, naar deze betrokkenen terecht hebben aangevoerd, niet in hun functiebeschrijving te worden opgenomen. Dat betekent dat de bestreden besluiten die ten aanzien van deze betrokkenen zijn genomen in zoverre geen stand kunnen houden en dat de rechtbank die terecht heeft vernietigd. Uitspraak 3 komt dan ook, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking, zij het met verbetering van gronden.
6.3. De besluiten van 12 februari 2008, genomen ter uitvoering van uitspraak 3, worden op de voet van artikel 6:19 van de Awb in de beoordeling betrokken. De Raad stelt vast dat in die besluiten is vastgelegd dat de baliewerkzaamheden in de functiebeschrijving van betrokkenen 6 t/m 11 zijn geschrapt. In zoverre is aan betrokkenen tegemoet gekomen. Voor wat betreft de overige gronden die deze betrokkenen tegen de functiebeschrijving hebben aangevoerd verwijst de Raad naar hetgeen hij in 5.6 heeft overwogen. Dit betekent dat de beroepen die betrokkenen 6 t/m 11 geacht worden te hebben ingesteld tegen de besluiten van 12 februari 2008 ongegrond worden verklaard.
7. In het vorenstaande ziet de Raad aanleiding om appellant met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkenen 6 t/m 11 in hoger beroep (waarbij 2 ½ punten worden toegekend en een wegingsfactor van 1,5 wordt gehanteerd) van in totaal € 1.207,50, derhalve per betrokkene € 201,25, wegens verleende rechtsbijstand. Ten aanzien van betrokkenen 1 t/m 5 ziet de Raad geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt uitspraak 1 voor zover aangevochten;
Vernietigt uitspraak 2;
Verklaart de beroepen van betrokkenen 1 t/m 5 ongegrond;
Vernietigt de besluiten van 12 februari 2008 ten aanzien van betrokkenen 1 t/m 5;
Bevestigt uitspraak 3 voor zover aangevochten;
Verklaart de beroepen van betrokkenen 6 t/m 11 tegen de besluiten van 28 februari 2008 ongegrond;
Veroordeelt de korpsbeheerder tot vergoeding van de proceskosten van betrokkenen 6 t/m 11 tot een bedrag van € 201,25 ieder.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en M.C. Bruning en K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2009.