ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4244

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1550 WWB + 08-1575 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake nabetaling toeslag en schending inlichtingenverplichting bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] en [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen niet-ontvankelijk werd verklaard. De appellanten ontvingen sinds 3 december 2004 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Echter, zij hadden geen recht op bijstand vanwege de toekenning van een WAO-uitkering aan [appellante] met terugwerkende kracht. Dit leidde tot een terugvordering van bijstandsbetalingen door het College, omdat de appellanten hun inlichtingenverplichting hadden geschonden door een nabetaling van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet te melden. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat er geen procesbelang was bij de beoordeling van het beroep, aangezien de nieuwe situatie met de WAO-uitkering de invordering van het teruggevorderde bedrag irrelevant maakte. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan op 14 juli 2009 door de Centrale Raad van Beroep, met R.C. Schoemaker als voorzitter en C. van Viegen en J.F. Bandringa als leden.

Uitspraak

08/1550 WWB
08/1575 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] en [appellante], wonende te Sittard, (hierna: [appellant] en [appellante]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 28 februari 2008, 06/1509 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[appellant] en [appellante]
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen (hierna: College
Datum uitspraak: 14 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens [appellant] en [appellante] heeft mr. D. Grégoire, advocaat te Sittard, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2009. [appellant] en [appellante] zijn niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door H.J.G. Kubben, werkzaam bij de gemeente Sittard-Geleen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreid overzicht van de feiten, die in dit geding van belang zijn, verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.1. [appellant] en [appellante] ontvangen sinds 3 december 2004 bijstand ingevolge de Wet
werk en bijstand (WWB).
1.2. [appellante] heeft in mei 2005 van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een nabetaling ontvangen ingevolge de Toeslagenwet van netto € 1.330,21 over de periode 23 december 2004 tot 1 juni 2005. Daarvan heeft zij geen melding gemaakt op de op 2 september 2005 ingeleverde Rechtmatigheidsonderzoeksformulieren over de periode van 3 december 2004 tot en met augustus 2005. Het College heeft zich op het standpunt gesteld dat, voor zover hier van belang, [appellant] en [appellante] de inlichtingenverplichting hebben geschonden en heeft bij besluit van 11 oktober 2005 het toekenningsbesluit herzien, onder terugvordering van de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 1.836,15 bruto.
1.3. Bij besluit van 30 mei 2006 is het bezwaar tegen het besluit van 11 oktober 2005 ongegrond verklaard.
1.4. [appellant] en [appellante] hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. Hangende dit beroep is aan [appellante] met terugwerkende kracht vanaf 31 december 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80-100%. Deze uitkering over de periode van 3 december 2004 tot 1 juni 2005 is ter verrekening betaald aan het College, zodat de over de periode van 23 december 2004 tot 1 juni 2005 teruggevorderde bijstand van € 1.836,15 geen invordering meer behoeft.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 30 mei 2006 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een reëel procesbelang. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat door de toekenning van de WAO-uitkering met terugwerkende kracht aan [appellante], alsmede de hoogte daarvan, onweersproken geen recht op bijstand bestond vanaf de datum van toekenning van de bijstand.
3. In hoger beroep hebben [appellant] en [appellante] zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5. Het is vaste rechtspraak van de Raad dat er sprake is van voldoende procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Met de rechtbank en partijen stelt de Raad vast dat [appellant] en [appellante] van meet af aan geen recht op bijstand hadden, gelet op de toekenning van de WAO-uitkering en de hoogte daarvan. De Raad kan niet inzien, dat met dit na het bestreden besluit opgekomen
feit in het kader van de beoordeling van het onderhavige geschil geen rekening zou mogen worden gehouden. De nieuwe situatie heeft ook meegebracht dat de invordering
van het teruggevorderde bedrag niet meer zal plaatsvinden. Het hoger beroep kan derhalve niet slagen. Ook de Raad is van oordeel dat er geen sprake is van enig procesbelang bij een beoordeling van het beroep tegen het besluit van 30 mei 2006. Het beroep is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het hoger beroep kan derhalve niet slagen.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en C. van Viegen en J.F. Bandringa als leden, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2009.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A. Badermann.
DW