ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4230

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4906 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand na erfenis en overschrijding van beslistermijn

In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstand door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht van appellant, die bijstand ontving op basis van de Algemene bijstandswet (Abw) en later de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant heeft in januari 2002 melding gemaakt van een erfenis na het overlijden van zijn vader op 25 december 1998. Het College heeft vervolgens bij besluit van 2 maart 2004 een bedrag van € 10.221,10 aan bijstand teruggevorderd over de periode van 25 december 1998 tot en met 21 maart 2000. Na een eerdere vernietiging van een besluit op bezwaar door de rechtbank, heeft het College op 3 augustus 2005 opnieuw beslist, waarbij het bedrag van de terugvordering werd vastgesteld op € 2.525,41.

De rechtbank Utrecht heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar heeft niet aangetoond dat het College de eerdere uitspraak van de rechtbank niet in acht heeft genomen of dat het bedrag van de terugvordering onjuist is vastgesteld. Wel heeft appellant opgemerkt dat het College de termijn voor het nemen van het besluit met tien dagen heeft overschreden, maar de rechtbank oordeelde dat deze overschrijding niet leidt tot onrechtmatigheid van het besluit.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek van appellant om schadevergoeding af. De Raad stelt dat appellant niet heeft aangetoond dat er een gegrond beroep was en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met C. van Viegen als voorzitter en R. Kooper en O.L.H.W.I. Korte als leden, in aanwezigheid van griffier N.L.E.M. Bynoe. De beslissing is openbaar uitgesproken op 21 juli 2009.

Uitspraak

07/4906 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 12 juli 2007, 05/2663 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (hierna: College)
Datum uitspraak: 21 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2009. Appellant is in persoon verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door E.J.W. Bruinsma, werkzaam bij de gemeente Utrecht.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw), later de Wet werk en bijstand (WWB). Op 25 december 1998 is de vader van appellant overleden. In december 2001 heeft de notaris uit het erfdeel een aantal schulden voldaan en het restant aan appellant overgemaakt. Appellant heeft dit in januari 2002 aan het College gemeld.
1.2. Vanwege deze beschikbaar gekomen middelen heeft het College - voor zover hier van belang - bij besluit van 2 maart 2004 de over de periode van 25 december 1998 tot en met 21 maart 2000 betaalde bijstand tot een bedrag van € 10.221,10 van appellant teruggevorderd.
1.3. Na vernietiging van een eerder besluit op bezwaar door de rechtbank bij uitspraak van 13 juni 2005, 04/2765, waartegen geen hoger beroep is ingesteld, heeft het College bij het thans bestreden besluit van 3 augustus 2005, verzonden op 5 augustus 2005, opnieuw op het bezwaar van appellant beslist. Het bezwaar is in zoverre gegrond verklaard dat de periode waarover appellant geen recht op bijstand had nader is vastgesteld op 25 december 1998 tot en met 17 april 1999 en het bedrag van de terugvordering op € 2.525,41.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ook in hoger beroep heeft appellant niet aangevoerd dat het College bij het nemen van het thans bestreden besluit de uitspraak van de rechtbank van 13 juni 2005 inhoudelijk niet in acht heeft genomen of (het bedrag van) de terugvordering anderszins onjuist heeft vastgesteld.
4.2. Appellant heeft er terecht op gewezen dat het College bij het nemen en bekend maken van het besluit van 3 augustus 2005 de daarvoor door de rechtbank gestelde termijn van zes weken met tien dagen heeft overschreden. Daarvoor heeft het College in dat besluit ook verontschuldigingen aangeboden. Deze overschrijding brengt echter niet met zich, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, dat het besluit zelf voor onrechtmatig moet worden gehouden.
4.3. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.4. Anders dan appellant meent, betekent dit niet dat de burger geen stok achter de deur heeft om een bestuursorgaan tot beslissen te dwingen. Appellant had bij de rechtbank beroep kunnen instellen tegen het uitblijven van een nieuwe beslissing op zijn bezwaar.
4.5. Nu dit niet is gebeurd, er geen sprake is van een gegrond beroep en er voor vernietiging van het bestreden besluit geen plaats is, biedt artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen grondslag voor inwilliging van het verzoek van appellant om € 45,-- schadevergoeding voor iedere dag van de overschrijding. Reeds hierom dient dit verzoek te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb bestaat onder deze omstandigheden evenmin aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en R. Kooper en O.L.H.W.I. Korte als leden, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2009.
(get.) C. van Viegen.
(get.) N.L.E.M. Bynoe.
IJ