ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4230
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C. van Viegen
- R. Kooper
- O.L.H.W.I. Korte
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstand na erfenis en overschrijding van beslistermijn
In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstand door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht van appellant, die bijstand ontving op basis van de Algemene bijstandswet (Abw) en later de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant heeft in januari 2002 melding gemaakt van een erfenis na het overlijden van zijn vader op 25 december 1998. Het College heeft vervolgens bij besluit van 2 maart 2004 een bedrag van € 10.221,10 aan bijstand teruggevorderd over de periode van 25 december 1998 tot en met 21 maart 2000. Na een eerdere vernietiging van een besluit op bezwaar door de rechtbank, heeft het College op 3 augustus 2005 opnieuw beslist, waarbij het bedrag van de terugvordering werd vastgesteld op € 2.525,41.
De rechtbank Utrecht heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar heeft niet aangetoond dat het College de eerdere uitspraak van de rechtbank niet in acht heeft genomen of dat het bedrag van de terugvordering onjuist is vastgesteld. Wel heeft appellant opgemerkt dat het College de termijn voor het nemen van het besluit met tien dagen heeft overschreden, maar de rechtbank oordeelde dat deze overschrijding niet leidt tot onrechtmatigheid van het besluit.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek van appellant om schadevergoeding af. De Raad stelt dat appellant niet heeft aangetoond dat er een gegrond beroep was en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met C. van Viegen als voorzitter en R. Kooper en O.L.H.W.I. Korte als leden, in aanwezigheid van griffier N.L.E.M. Bynoe. De beslissing is openbaar uitgesproken op 21 juli 2009.