ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4015

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2536 WAO + 08-3294 WAO + 08-5165 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 21 maart 2008, waarin het beroep gegrond werd verklaard en het besluit van het Uwv van 6 december 2006 werd vernietigd. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn WAO-uitkering, die per 5 september 2006 was aangepast van 80-100% naar 15-25% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelde dat het besluit van het Uwv niet op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berustte, hoewel de medische grondslag wel voldoende was onderbouwd. Appellant stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het besluit van het Uwv op een deugdelijke medische grondslag berustte en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn belastbaarheid.

Tijdens de zitting op 12 juni 2009 was appellant aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat mr. L. van Etten, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door B. de Weijer. De Raad voor de Rechtspraak overwoog dat de rechtbank de gronden van appellant afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad concludeerde dat de informatie van de behandelende sector, waaronder een orthopedisch chirurg en een psychologe, voldoende was om de geschiktheid van de functies te onderbouwen. Appellant's argument dat hij beperkt is in nachtwerk en onregelmatige diensten vanwege suikerziekte vond geen steun in de medische gegevens.

De Raad oordeelde dat het hoger beroep van appellant geen doel trof. De besluiten van het Uwv van 2 juni 2008 en 25 augustus 2008 werden in de procedure betrokken, waarbij het beroep tegen het besluit van 2 juni 2008 gegrond werd verklaard en dat besluit werd vernietigd. Het beroep tegen het besluit van 25 augustus 2008 werd ongegrond verklaard. De Raad veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 644,- en bepaalde dat het Uwv het griffierecht van € 107,- aan appellant diende te vergoeden.

Uitspraak

08/2536 WAO, 08/3294 WAO en 08/5165 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 21 maart 2008, 07/315 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. van Etten, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft ingezonden nieuwe besluiten op bezwaar gedateerd 2 juni 2008 en
25 augustus 2008.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Etten. Het Uwv was vertegenwoordigd door B. de Weijer.
III. MOTIVERING
1.1. Bij besluit van 4 juli 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant, die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 5 september 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2. Bij besluit van 6 december 2006 heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 4 juli 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 december 2006 vernietigd, bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen en besluiten genomen omtrent vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft hiertoe – kort samengevat – overwogen dat het besluit op een deugdelijke medische grondslag, maar niet op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust. De geschiktheid voor appellant van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd, maar het Uwv heeft op onvoldoende wijze de juistheid van de urenomvang van de maatmanarbeid aangetoond.
3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het besluit van 6 december 2006 op een deugdelijke medische grondslag berust. Naar zijn mening heeft de rechtbank ten onrechte onvoldoende gewicht toegekend aan de informatie afkomstig van de behandelende sector. Voorts is de rechtbank naar zijn mening ten onrechte tot het oordeel gekomen dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies zijn belastbaarheid niet overschrijden. Naar zijn mening is niet voldoende controleerbaar of mogelijk sprake is van een overschrijding van zijn belastbaarheid.
3.2. Het Uwv heeft berust in de aangevallen uitspraak.
3.3. Bij besluit van 2 juni 2008 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 juli 2006 opnieuw ongegrond verklaard.
3.4. Bij besluit van 25 augustus 2008 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 juli 2006 alsnog gegrond verklaard. Bij dit besluit heeft het Uwv de uitkering van appellant per 5 september 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Appellant heeft ter zake van zijn medische situatie per de datum in geding gronden aangevoerd die ook reeds waren aangevoerd in eerste aanleg. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank deze gronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad kan zich vinden in de wijze waarop de rechtbank heeft geoordeeld omtrent de over appellant verstrekte informatie door de orthopedisch chirurg dr. M.A.P. Kooijman, de psychologe T. Duman-Bilir en de fysiotherapeute Z.I. Rigter-Meinema.
4.3. Het door appellant in hoger beroep ingenomen standpunt dat hij beperkt is voor het werken in de nacht en voor werkzaamheden in onregelmatige dienst in verband met suikerziekte vindt geen steun in de voorhanden zijnde medische gegevens.
4.4. De Raad kan het standpunt van appellant niet volgen dat niet controleerbaar is of in de aan de schatting ten grondslag liggende functies belastingen voorkomen die zijn belastbaarheid overschrijden. De Raad kan zich geheel vinden in het terzake door de rechtbank gegeven oordeel en heeft hieraan niets toe te voegen.
4.5. Het hoger beroep van appellant treft mitsdien geen doel.
5.1. Nu de besluiten van het Uwv van 2 juni 2008 en 25 augustus 2008 niet geheel tegemoetkomen aan appellant dient de Raad beide besluiten met overeenkomstige toepassing in hoger beroep van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de procedure te betrekken.
5.2. Uit het besluit van 25 augustus 2008 volgt dat het Uwv het in het besluit van 2 juni 2008 neergelegde standpunt omtrent de urenomvang van de maatmanarbeid niet langer handhaaft. Gelet hierop dient het beroep tegen het besluit van 2 juni 2008 gegrond te worden verklaard en dient dit besluit te worden vernietigd.
5.3. Bij besluit van 25 augustus 2008 heeft het Uwv alsnog het standpunt van appellant omtrent de urenomvang van de maatmanarbeid gevolgd en op basis hiervan een nieuw besluit genomen. Tegen de wijze waarop dit is geschied heeft appellant geen specifieke gronden ingediend.
5.4. Het beroep tegen dit besluit dient mitsdien ongegrond te worden verklaard.
5.5. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 2 juni 2008 gegrond en vernietigt dat besluit;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 25 augustus 2008 ongegrond;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 644,-;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 107,- vergoedt.
De uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2009.
(get.) J. Brand.
(get.) A.L. de Gier.
KR