ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4013

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2216 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoogte maandelijkse aflossing studieschuld en verzoek om draagkrachtmeting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de hoogte van de maandelijkse aflossing van zijn studieschuld aan de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) ter discussie staat. De IB-Groep had bij besluit van 6 januari 2007 vastgesteld dat appellant per 1 januari 2007 maandelijks € 517,59 moest betalen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, waarbij hij tevens verzocht om een draagkrachtmeting. De IB-Groep heeft dit verzoek buiten behandeling gelaten, omdat appellant niet binnen de gestelde termijn het benodigde formulier had ingediend.

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 19 februari 2008 het beroep van appellant tegen het besluit van de IB-Groep ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de besluitvorming van de IB-Groep in overeenstemming is met de wettelijke bepalingen. De Raad stelt vast dat de IB-Groep niet beschikte over de benodigde inkomensgegevens om een draagkrachtmeting uit te voeren voordat het besluit van 6 januari 2007 werd genomen. Appellant heeft geen gronden aangevoerd tegen de vaststelling van het maandelijkse bedrag, en zijn verzoek om draagkrachtmeting valt buiten het kader van dit geschil.

De Raad concludeert dat de IB-Groep terecht het terug te betalen bedrag heeft vastgesteld zonder rekening te houden met de draagkracht van appellant, aangezien hij niet tijdig om een draagkrachtmeting heeft verzocht. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

08/2216 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2008, 07/1023 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 17 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2009. Appellant is in persoon verschenen. Voor de IB-Groep is verschenen mr. P.E. Merema.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Voor een weergave van de in dit geding van belang zijnde artikelen van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) verwijst de Raad eveneens naar de aangevallen uitspraak.
1.2. De Raad volstaat met het volgende.
1.3. Bij besluit van 6 januari 2007 heeft de IB-Groep bepaald dat appellant per 1 januari 2007 maandelijks een bedrag van € 517,59 dient te betalen ter aflossing van zijn studieschuld.
1.4. Tegen dit besluit heeft appellant een bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift heeft de IB-Groep tevens opgevat als een verzoek om draagkrachtmeting. Bij brief van 16 maart 2007 heeft de IB-Groep appellant het daarvoor bestemde formulier doen toekomen en daarbij verzocht het formulier binnen vier weken volledig ingevuld en voorzien van de benodigde bewijsstukken terug te sturen.
1.5. Bij besluit van 19 maart 2007 heeft de IB-Groep het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 januari 2007 ongegrond verklaard.
1.6. Bij besluit van 9 mei 2007 heeft de IB-Groep het verzoek van appellant om draagkrachtmeting buiten behandeling gelaten, omdat niet binnen de in de brief van 16 maart 2007 gestelde termijn aan het in deze brief vervatte verzoek is voldaan.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 19 maart 2007 ongegrond verklaard.
2.2. In haar uitspraak, waarin appellant is aangeduid als eiser en de IB-groep als verweerster, heeft de rechtbank het volgende overwogen:
”De rechtbank stelt vast dat verweerster voorafgaand aan het besluit van 6 januari 2007 niet beschikte over inkomensgegevens over 2005 op grond waarvan verweerster een draagkrachtmeting kon uitvoeren als bedoeld in artikel 6.10 van de Wsf 2000. Gelet hierop was verweerster gehouden om over te gaan tot vaststelling van de maandelijkse termijn als bedoeld in artikel 6.9 van de Wsf 2000.
Eiser heeft geen gronden gericht tegen de vaststelling van het maandelijks bedrag neergelegd in het besluit van 6 januari 2007 als zodanig. De rechtbank is niet gebleken dat het besluit van 19 maart 2007 waarbij het besluit van
6 januari 2007 is gehandhaafd een onjuiste berekening van het terug te betalen bedrag bevat.
Het beroep van eiser richt zich tegen het feit dat verweerster zonder rekening te houden met eisers draagkracht het te betalen bedrag per 1 januari 2007 heeft verhoogd, terwijl zijn inkomenssituatie niet is veranderd.
Niet ter discussie staat dat eiser, hoewel hij daartoe tijdig was uitgenodigd, niet voor 1 oktober 2006 heeft verzocht om draagkrachtmeting: hij heeft dit pas gedaan nadat hij het besluit van 6 januari 2007 had ontvangen. Dit betekent dat verweerster op 6 januari 2007 het terug te betalen bedrag terecht heeft vastgesteld zonder acht te slaan op eisers draagkracht. Verweerster heeft in bezwaar deze beslissing op goede gronden gehandhaafd. Voor dit oordeel is van belang dat verweerster het bezwaarschrift van eiser tevens heeft opgevat als een verzoek om draagkrachtmeting, zodat, conform artikel 6.10 van de Wsf 2000, vanaf de daaropvolgende maand eisers draagkracht wel een rol zou kunnen spelen bij de vaststelling van het maandelijks te betalen bedrag.
De beslissing(en) die volgden op dit verzoek om draagkrachtmeting vallen naar het oordeel van de rechtbank buiten het kader van dit geschil. De gronden waarin eiser uiteenzet dat hij in de onmogelijkheid verkeert om de door verweerster gewenste inkomensgegevens over te leggen over 2005 zijn gericht tegen verweersters besluitvorming op zijn verzoek om draagkrachtmeting. Nu dit een zelfstandige procedure is waarin eiser rechtsmiddelen kan aanwenden
- hetgeen eiser, zoals hij aangeeft in zijn brief van 27 december 2007, ook heeft gedaan - dienen deze gronden in het kader van deze procedure onbesproken te blijven.”
3.1. De Raad kan zich volledig vinden in de hiervoor weergegeven overwegingen van de rechtbank. In het bijzonder is ook de Raad van oordeel dat de besluitvorming naar aanleiding van appellants verzoek om draagkrachtmeting in dit geding niet aan de orde kan komen. Voorts is de Raad van oordeel dat het besluit van 19 maart 2007 in overeenstemming is met de wettelijke bepalingen.
3.2. Dat naderhand de IB-groep de in het besluit van 6 januari 2007 vervatte betalingsverplichting heeft opgeschort tot en met augustus 2007, maakt het vorenstaande niet anders.
3.3. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.L. de Gier.
TM