ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4008
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische grondslag en arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv in zijn besluit van 12 september 2006 had geconcludeerd dat appellant per einde wachttijd minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant was het niet eens met deze conclusie en stelde dat zijn medische beperkingen niet correct waren vastgesteld, met name in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Hij voerde aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten van chronische vermoeidheid en andere medische problemen.
Tijdens de zitting op 5 juni 2009 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij een brief van zijn cardioloog over zijn vermoeidheidsklachten overhandigde. De Raad heeft de medische rapportages en de argumenten van appellant zorgvuldig gewogen. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts de klachten van appellant adequaat had onderzocht en dat de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende onderbouwd was. De Raad concludeerde dat appellant, ondanks zijn klachten, in staat was de geduide functies uit te oefenen, zoals vastgelegd in de FML.
De Raad benadrukte dat de onvrede van appellant over zijn ontslag en de gang van zaken bij zijn werkgever niet relevant waren voor de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid onder de Wet WIA. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om de medische basis van het besluit van het Uwv te betwisten. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werden geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten.