ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4008

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-202 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische grondslag en arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv in zijn besluit van 12 september 2006 had geconcludeerd dat appellant per einde wachttijd minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant was het niet eens met deze conclusie en stelde dat zijn medische beperkingen niet correct waren vastgesteld, met name in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Hij voerde aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten van chronische vermoeidheid en andere medische problemen.

Tijdens de zitting op 5 juni 2009 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij een brief van zijn cardioloog over zijn vermoeidheidsklachten overhandigde. De Raad heeft de medische rapportages en de argumenten van appellant zorgvuldig gewogen. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts de klachten van appellant adequaat had onderzocht en dat de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende onderbouwd was. De Raad concludeerde dat appellant, ondanks zijn klachten, in staat was de geduide functies uit te oefenen, zoals vastgelegd in de FML.

De Raad benadrukte dat de onvrede van appellant over zijn ontslag en de gang van zaken bij zijn werkgever niet relevant waren voor de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid onder de Wet WIA. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om de medische basis van het besluit van het Uwv te betwisten. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werden geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

08/202 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 20 november 2007, 07/725 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2009, waar appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
1.2. Bij besluit van 12 september 2006 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen onder de overweging dat appellant per einde wachttijd (12 september 2006) minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.3. Bij besluit van 8 februari 2007 is het bezwaar tegen evenvermeld besluit ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 8 februari 2007 ongegrond verklaard. Ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank onder meer overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat het besluit op een voldoende medische grondslag berust.
Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gezien om de geselecteerde functies voor appellant ongeschikt te achten.
3. In hoger beroep heeft appellant aangegeven dat zijn medische beperkingen niet juist zijn vastgesteld omdat in de Functionele Mogelijkheden lijst (FML) onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten; hij acht zich niet in staat om fulltime arbeid te verrichten. Ten aanzien van de vermoeidheidsklachten heeft appellant aangevoerd dat in het ziekenhuis geconstateerd is dat hij aan chronische vermoeidheid leidt. Met betrekking tot deze klachten heeft appellant in hoger beroep een brief van 7 mei 2008 van cardioloog C.J.B.M. Botman overgelegd. Naast deze klachten heeft appellant aangegeven nog steeds klachten te hebben van zijn beide voeten nadat (de bloedvaten in) zijn beide benen in april 2005 zijn gedotterd.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad overweegt in de eerste plaats dat de gronden van appellant in hoger beroep inzake de medische grondslag van het bestreden besluit geen doel treffen. De Raad acht de op dit punt door de rechtbank gegeven overwegingen juist en maakt deze tot de zijne. Met betrekking tot het verrichte medisch onderzoek is de Raad van oordeel dat de klachten van appellant duidelijk in kaart zijn gebracht. Appellant is door de verzekeringsarts persoonlijk onderzocht, er is anamnese afgenomen, en er is kennis genomen van informatie uit de behandelend sector. De verzekeringsarts heeft blijkens zijn rapportage van 18 augustus 2006 gemotiveerd aangegeven waarom appellant in verband met de cardiologische en vaatproblematiek geschikt is voor arbeid waarbij zware lichamelijk inspanning vermeden dient te worden. Tevens is aangegeven waarom de energetische klachten van appellant niet kunnen leiden tot een arbeidsurenbeperking. Bezwaarverzekeringsarts H.J.M. Stammers heeft in zijn rapport van 5 december 2006 overtuigend en afdoende aangegeven waarom de FML kan worden gevolgd. De in hoger beroep overgelegde brief d.d. 7 mei 2008 van cardioloog Botman geeft de Raad geen aanleiding om tot een andersluidend oordeel te komen. De Raad wijst op het rapport 4 juli 2008 van bezwaarverzekeringsarts G.C.N. Debie en schaart zich achter diens bevindingen. Ook op internistisch gebied is geen aanwijsbare lichamelijke oorzaak gevonden voor de vermoeidheidsklachten van appellant, zoals blijkt uit de brief van 15 maart 2007 van A.F.H. Stalenhoef, internist. Onder deze omstandigheden is er – mede in het licht van het arbeidsongeschiktheidscriterium van de wet WIA waaruit voortvloeit dat de vaststelling van arbeidsongeschiktheid op een objectieve en verifieerbare basis moet geschieden – naar het oordeel van de Raad onvoldoende grond om de medische basis van het bestreden besluit ondeugdelijk te achten.
4.3. Op basis van de gedingstukken, is de Raad voorts van oordeel dat door het Uwv voldoende overtuigend is onderbouwd, dat appellant met de voor hem in de FML opgenomen beperkingen in staat moet worden geacht de geduide functies uit te oefenen.
4.4. Tenslotte merkt de Raad op dat uit de brieven van appellant blijkt dat bij hem veel onvrede bestaat, mede gelet op appellants lange staat van dienst bij deze voormalige werkgever, over de wijze waarop zijn werkgever is omgegaan met zijn, in verband met een reorganisatie, plaatsgevonden ontslag. Hoewel de Raad begrip heeft voor deze gevoelens, kan deze onvrede echter niet tot een ander oordeel leiden nu deze het ontslag raakt en niet de beoordeling in het kader van de wet WIA.
4.5. Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8: 75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2009.
(get.) R.C. Stam.
(get.) R.L. Rijnen.
JL